home > discussie > Wetenschappers moeten leren communiceren in mensentaal

discussie

Wetenschappers moeten leren communiceren in mensentaal

Drs. Ann Van der Auweraert, Universiteit Antwerpen - 23/04/04

Als wetenschappers op Mars wonen, dan woont het brede publiek op Venus. Als het over taal gaat tenminste. Beide partijen denken dat ze dezelfde taal spreken, maar ze geven dezelfde woorden vaak een volledig andere betekenis. Voor Ann Van der Auweraert is dat de voornaamste reden waarom de wetenschappelijke kennis zich zo moeilijk op een brede schaal laat verspreiden. Als docente wetenschapscommunicatie pleit zij voor communicatietrainingen in de opleiding van elke wetenschapper. Ook het ingewikkeldste onderzoeksrapport verdient mensentaal.

U kent wellicht het boek van John Gray 'Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus'. In academische kringen heeft men het niet zo met dit boek. Het is niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd. Maar mijn nieuwsgierigheid was groot en ik las 'Mars en Venus op het werk'. En ondanks dat ik zelf wetenschapper ben en dus echt wel voorstander van de wetenschappelijke methode om achter de waarheid te komen, moet ik bekennen dat ik tijdens het lezen van dit boek veel 'aha'-momenten heb gekend. Over taal bijvoorbeeld, en de verschillen op de planeet Mars en Venus. Op Mars (bij de mannen) gebruiken ze communicatie om inhoud en informatie over te brengen. Op Venus (onder vrouwen) dient communicatie ook voor andere doeleinden. Het is een middel om problemen op te lossen, stress te verminderen, je beter te voelen, emotionele banden te creëren, creativiteit te stimuleren en nieuwe ideeën te ontwikkelen.

Wanneer ik dit nu vertaal naar mijn vakdomein, de wetenschapscommunicatie, dan zie ik parallellen. Wanneer wetenschappers gevraagd wordt wat ze verstaan onder wetenschapscommunicatie, dan komen ze bijna altijd met het antwoord: 'het brede publiek informeren over wetenschap'. Dit past perfect in hun denken als Marsbewoner. Wetenschappers zijn immers getraind in wetenschappelijke communicatie die dient om andere wetenschappers te informeren. Wanneer ze zich dan richten tot een lekenpubliek, zien ze zich ook als zenders van wetenschappelijke boodschappen naar ontvangers.

Dat lekenpubliek wil ook werkelijk geïnformeerd te worden. Tot zover dus geen probleem. Maar ontvangers zijn niet alleen ontvangers in de zin van lege emmers die dienen gevuld te worden. Ze spelen een veel actievere rol dan wordt aangenomen. Net zoals op Venus dient communiceren in de samenleving ook om problemen op te lossen. Mensen gaan actief op zoek naar wetenschappelijke informatie als ze zelf met vragen zitten, bijvoorbeeld over ziekte en gezondheid of om technische problemen op te lossen. Wellicht willen ze ook wel communicatie om een emotionele band op te bouwen met de wetenschap, onder andere om zich veilig en zeker te voelen. Duidelijk is dat wetenschapscommunicatie dan meer moet zijn dan louter informeren.

Er zijn nog meer argumenten die ervoor pleiten het brede publiek en de wetenschappers te beschouwen als bewoners van andere planeten. Zoals John Gray zelf aangeeft 'denken de bewoners van Mars en Venus dat ze dezelfde taal spreken, maar dezelfde woorden hebben op beide planeten een volledig andere betekenis'. Dit is zeer herkenbaar in de wetenschapscommunicatie en oorzaak van vele communicatiedrempels. Het vakjargon waarmee wetenschappers zich bedienen, is in hun eigen professionele wereldje een absolute noodzaak. Maar eenmaal buiten hun vakdomein, werpt datzelfde jargon vooral drempels op. Woorden die niet meteen tot het algemene taalgebruik behoren, zorgen ervoor dat de communicatie erg stroef verloopt. Zelfs als het jargon uit de communicatie van wetenschappers verdwijnt, zijn de betekenissen die aan woorden gegeven worden niet altijd dezelfde. Suiker of vetten bijvoorbeeld, zijn voor een scheikundige iets helemaal anders dan voor de gewone sterveling. Dat er af en toe verkeerde communicatie is en onbegrip verwondert ons dan ook niet. Wetenschappelijke taal en mensentaal zijn nu eenmaal niet hetzelfde.
Is communicatie dan onmogelijk? Misschien moeten we John Gray vragen om tips...

Hoe dan ook pleit ik voor communicatietrainingen in de opleiding van elke wetenschapper, om wetenschappelijke kennis ook in gewone mensentaal te kunnen overbrengen. Wetenschappers verliezen daarbij onvermijdelijk aan nauwkeurigheid, maar ze winnen aan (maatschappelijke) relevantie. Voor een betere communicatie tussen wetenschap en samenleving is een dergelijk leerproces bittere noodzaak.

archief

reacties


Jacqueline Knops - 22/04/04

Volledig akkoord om wetenschappers ertoe aan te zetten hun wetenschappelijke kennis ook in gewone mensentaal om te zetten. Een wetenschapper die zich deze moeite niet getroost wanneer hij voor een breed, geïnteresseerd publiek wil spreken of schrijven, is dringend aan een "inhaalcursus" toe.


Max Dohle - 22/04/04

Als voormalig wetenschapper (pedagoog) ben ik nu tekstschrijver. Dat ben ik niet dankzij mijn opleiding, meer ondanks mijn opleiding. Het is doorgaans slecht gesteld met de schrijfvaardigheid van studenten en hun docenten natuurlijk ook. Om uit deze cirkel te komen, zouden vakgroepen meer kennis van buiten moeten halen om studenten niet alleen te laten schrijven, maar vooral te leren schrijven. Bijvoorbeeld te leren de veel te ambtelijke stijl los te laten. Dat hoeft nog echt geen geweld te doen aan de inhoud. Er valt nog veel winst te halen aan de universiteiten op dit gebied.


Priscilla Lawalata - 24/04/04

Ik vind dat communicatie heel belangrijk is. Vooral als je in kleuterschool werkt. Al die kinderen moeten goed weten hoe ze met hun eigen vrienden of oudere mensen praten. Is het ook mogelijk voor die jonge kinderen een soort taalcursus te ontwikkelen zodat ze leren wanneer ze op een van die planeten zijn?


Henne van Amesvoord - 28/04/04

Volkomen mee eens! Zelf werk ik als vakdocente Nederlands aan een pabo in Nederland. Daarnaast ben ik ook communicatietrainer en tekstschrijver.
Ik ben echt geschrokken van de teksten die ik van 'mijn' studenten onder ogen kreeg. En... van die van sommige mede-docenten. Het wordt hoog tijd voor landelijke en regionale 'schrijfplekken'. Locaties in en bij onderwijsinstellingen, waar studenten terecht kunnen met vragen en waar enthousiaste docenten en/of student-assistenten feedback kunnen geven...
Vraaggestuurd, dus: initiatief en verantwoordelijkheid liggen (ook nu) bij de student.


A. Elsink - 29/04/04

Mijn ervaring is in veel gevallen: hoe hoger opgeleid, hoe minder taalvaardig. Ik schrik weleens als ik teksten van hoogopgeleide mensen lees. Gekunstelde contructies, veel overbodige woorden, moeilijke woorden. Een standaard schrijfcursus op alle universiteiten zou geen kwaad kunnen.


Freek Mulder - 29/04/04

Als wetenschapper in opleiding heb ik bovenstaand betoog met belangstelling gelezen. Vanzelfsprekend onderken ik het probleem. Ik ben echter van mening dat de schrijfster dezelfde fout begaat als de meeste wetenschappers wanneer zij het brede publiek trachten te benaderen. Nadat de schrijfster uitgebreid het probleem heeft beschreven, besteed ze namelijk slechts twee regels aan een oplossing: cursus waarin geleerd wordt om jargon te vermijden om te winnen aan relevantie (ten koste van nauwkeurigheid). Hoewel dit ongetwijfeld waar is, overtuig je hiermee geen enkele wetenschapper om een cursus te volgen. De tekst mist daardoor zijn uitwerking. Ik heb in de tekst tevergeefs gezocht naar de concepten die in dergelijke cursussen aangedragen worden om bovenstaand doel, wat een open deur is, te verwezenlijken. Pas wanneer dat duidelijk is, zou ik, en met mij vele andere betweterige wetenschappers, op basis van een discussiebijdrage overtuigd kunnen worden van de noodzaak van een schrijfcursus.


Liesbeth Koenen - 30/04/04

Wat sommigen ook denken, er is geen enkel wetenschappelijk onderzoek waarvan de essentie niet in gewone-mensentaal op te schrijven zou zijn, alle jargon is prima uit te leggen of te omschrijven, maar vrijwel geen een onderzoeker is daartoe vanzelf in staat, inderdaad.

Freek Muller vraagt zich af waarom hij eigenlijk zou moeten willen leren schrijven voor een breed publiek. Wel, misschien -- ik hoop het voor hem -- is hij enthousiast over zijn vak. Dat is altijd een goed beginpunt.

Wie warm loopt voor iets vertelt er graag over, maar als enthousiast vertellen stuit op niet-begrijpende blikken dan houdt het gauw op. Dan moet je dus eerst leren je jargon te vertalen, en een belangrijk onderdeel daarvan is inzien hoe verschrikkelijk veel voor jou gewoon taalgebruik voor de rest van de wereld toch heus onbegrijpelijk of weinig toegankelijk is. Dat laatste blijkt in de praktijk (ik weet het door de vele jaren dat ik al gastdocent ben bij de Amsterdamse cursus wetenschapscorrespondentie die ook mij ooit de wetenschapsjournalistiek in hielp, zie desgewenst http://www.wetenschapsjournalistiek.nl/) zowel heel lastig als goed voor vele eye-openers.

Maar er is meer dan je eigen enthousiasme voor je vak goed over kunnen brengen. Het is ook de ultieme test voor je eigen begrip van wat je nou eigenlijk aan het doen bent als onderzoeker. Het moeten uitleggen aan iemand zonder voorkennis kan buitengewoon inzichtgevend zijn. Het enthousiasme dat je zelf voelt vervolgens weerspiegeld te zien in een ander, die er eerst nog niets van af wist, is heel aangenaam en bevredigend. Goed voor de eigen ziel dus.

Dan is er natuurlijk het eeuwige argument dat de maatschappij recht heeft op kennisnemen van wat er met belastinggeld gedaan wordt. Op zich valide, maar ik denk soms dat dat ook bittere noodzaak is om het voortbestaan van wetenschappelijk onderzoek te garanderen. Bij de politiek leeft het niet of nauwelijks, bij het algemene publiek is het niet veel beter. En dat heeft zeer zeker te maken met het onwaarschijnlijk geringe aantal onderzoekers dat helder en graag vertelt of schrijft over zijn of haar vakgebied. En dat komt weer doordat het Nederlandse onderwijs geen enkele traditie heeft in zaken als spreken in het openbaar, debatteren of het schrijven van pittige, goed gefundeerde verhandelingen.

Ik ben een groot voorstander van schrijfcursussen voor studenten, maar ook docenten, zolang die althans voor het grootste deel bestaan uit oefenen, oefenen, oefenen. Geleuter over het belang van communicatie en allerlei theoretische uiteenzettingen over zenders, ontvangers en Joost mag weten wat nog meer heeft weinig zin. Het enige dat echt helpt is zelf doen, zelf proberen, en daar dan telkens stevig commentaar op krijgen van mensen die al kunnen schrijven voor een breed publiek. Dat kan dan grappig genoeg ook echt wonderen doen.


Johan Nijhof - 2/05/04

Moeilijke woorden zijn als vampiers. Menigeen ligt er ’s nachts van wakker, maar zonder goede reden: de kans erdoor belaagd te worden is immers te verwaarlozen. Een woord is in wezen een code, die binnen een bepaald domein verwijst naar een afgegrensde inhoud. Binnen een bepaald specialisme wordt gekozen voor zo’n code, daar juist die binnen de beperkte groep van vakgenoten verstaan wordt en de onderlinge communicatie vergemakkelijkt en minder omslachtig maakt.

Geheel analoog kiest de timmerman voor woorden als “afschimmen” of “verjongen” en zweert de zeeman bij het voor landrotten veelal ondoorgrondelijke “bakboord’ en “oploeven”, dat voor hem nu eenmaal veel handiger is, omdat hij zowel schip, land als windrichting als referentiepunten heeft. Er zijn dus slechts ondoorzichtige woorden, maar niettemin kun je gemakkelijk een tik van de giek oplopen bij het gijpen als de vertaling een seconde te lang op zich laat wachten.

Wat dat betreft is er een opmerkelijke tegenstelling met de termen die, zonder enige definitie of met een vage of wisselende voorstelling worden gebezigd in de terminologie van New Age, maar ook van oudere esoteriek: hemel, hel, hiernamaals, ziel, aura, spirituele operaties, instralen, de andere wereld. Deze benoemingen zonder definities, waar zelden of nooit naar wordt gevraagd, lijken de wereld wel behapbaarder te maken, maar doen dat in feite in het geheel niet. Jomanda mag dan wel kritiek krijgen, nooit klaagt het grote publiek over haar taalgebruik, terwijl ook daar beslist wel iets op af te dingen valt. We kunnen stellen, dat juist een definitie van de gehanteerde termen de wetenschapper van de kwakzalver onderscheidt.

“Quantum tunneling” daarentegen is wel gedefinieerd, terwijl het begrip een behoorlijke dosis inzicht in een zeer complexe materie vereist.
“Even if the pulse's group velocity far outstrips the speed of light, the information velocity can never exceed c. In other words, the pulse arrives sooner but takes longer to announce its arrival”. Daar is geen woord Spaans bij. Hier is niet de verpakking, maar de boodschap het probleem. Er is zelfs geen sprake van “ondoorzichtige woorden”.

Hoeveel recht heeft het brede publiek in zo’n geval op uitleg in “gewone-mensentaal? Alle recht, uiteraard. Maar waarom zou de arme bèta-wetenschapper, doorgaans niet zo taalbegaafd en van wie al zo veel gevraagd wordt ten aanzien van zijn kennis van het Engels, omdat hij internationaal met vakgenoten moet kunnen communiceren, zich nu ook nog eens moeten verdiepen in taalvaardigheidscursussen? Daar heb je immers wetenschapsjournalisten voor? En hoe moeten die het hoofd liefst koel houdende wetenschappers via taalvaardigheidscursussen hun emotionele band met hun vakgebied over leren dragen?

Het is opmerkelijk dat de bijval die Van der Auweraert krijgt, door enkelen, ook tekstschrijvers, in zo verontrustend zwak Nederlands wordt verwoord. Is dat toeval, of zijn dat specimina van de “gewone-mensentaal” die hun als ideaalbeeld voor ogen staat? Extreem korte zinnen, kreten met uitroeptekens. Prachtig hoor, vooral natuurlijk als je op een kleuterschool werkt! In principe is alle taal trouwens (gewone-)mensentaal, op de paar woorden na die ons door taalvaardig gemaakte apen geschonken zijn, en onderscheidt een woord als “stoneberry” voor pinda zich nu echt van die mensentaal of is het een leuk voorbeeld voor de gedroomde eindfase bij het op de hurken gaan van de wetenschapper?

De enige die zich in een prettig leesbaar Nederlands tot ons richt is Liesbeth Koenen. Zij kan het al op onnavolgbare wijze, en ik zou het eigenlijk ook aan haar en andere wetenschapsjournalisten willen overlaten. Hoe komen we aan genoeg wetenschapsjournalisten? Is het niet jammer dat vanouds in Nederland de carrière van de krantenman via de krantenwijk naar het hoofdredacteurschap liep en de school voor de journalistiek wel een aardige opsteker was, maar toch nog niet helemaal wat men in vele andere landen wél kent: een universitaire opleiding?


Liesbeth Koenen - 5/05/04

Ik heb natuurlijk even flink gebloosd om de woorden van Johan Nijhof, maar dat weerhoudt me er niet van het erg oneens te zijn met 'm. In een universitaire opleiding wetenschapsjournalistiek zie ik namelijk helemaal niks. Maar ik geloof dan ook niet in 'algemene wetenschapsjournalistiek'. Die leidt tot die stukken in de krant die iedereen kent: gaat het eens over een onderwerp waar je toevallig een heleboel van af weet, dan staan er geheid fouten in, of proef je uit allerlei formuleringen dat de journalist bij god niet wist waar ie het over had.

Weten waar je het over hebt, is mijns inziens de crux. Ik zie daarom wel degelijk iets in een universitaire opleiding voor wetenschapsjournalisten, maar dan in een gewoon universitair vak. Liefst een waar je gevoel krijgt voor wat onderzoek doen is, en waar ze je wat kritisch vermogen bijbrengen in het beoordelen van alles wat er omgaat aan theorieën, discussies, methoden en technieken. Aan den lijve ondervonden hebben dat onderzoek doen vaak traag gaat, met omwegen, ontsporingen zelfs, en in elk geval meestal gepiel en geklooi met zich meebrengt, heeft een basis om te gaan praten met onderzoekers.

Maar niet over elk willekeurig onderzoek. Je moet ook echt wat basiskennis van een vak hebben, wil je kunnen weten welke vragen je moet stellen. 'Laat de professor maar leeglopen' is nog veel te vaak het devies. Hans van Maanen (lees zijn wekelijkse stukjes in de Volkskrant over niet-deugend onderzoek) zei laatst in De Journalist dat in de wetenschapsjournalistiek het nog steeds de jaren vijftig van de parlementaire journalistiek zijn: knipmessen en buigen, ja, excellentie, zegt u het maar, en nooit een gefundeerde, inhoudelijke vraag.

Mooie vergelijking, vond ik. Zo gaat het maar al te vaak, en daardoor komen er onaanvaardbaar veel slechte stukken over wetenschap in de krant. En nog afgezien van het braaf optikken wat de Grote Geleerde zegt: als je zelf niet werkelijk gesnapt hebt hoe iets zit, kun je er ook geen helder artikel aan wijden. Ook dat is overigens iets dat heel veel mensen uit heel andere vakken kennen: probeer je iets op te schrijven dan vallen genadeloos de gaten in je kennis bloot.

Enfin, ik geloof daarom in eerst een inhoudelijke studie doen (wat mij betreft liefst ook niet iets als communicatiekunde, want om te communiceren moet je allereerst iets te melden hebben), en je dan laten scholen in schrijven. Dat laatste is werkelijk niet zo moeilijk als vaak gedacht wordt. Er veel zin in hebben, een klein beetje talent bezitten en je een tijd helemaal rot oefenen is genoeg. Daar een studie van jaren aan wijden is volgens mij domweg zonde van de tijd.


Gooitske Hornstra Moedt - 5/05/04

Ik vind dat wetenschappers in staat zouden moeten zijn hun onderzoeksresultaten en de relevantie daarvan voor de maatschappij in begrijpelijk Nederlands te formuleren. Zij zijn immers (meestal) gebonden aan onderzoeksopdrachten juist uit deze samenleving. Een terugkoppeling naar de opdrachtgevers is daarom een vereiste en deze terugkoppeling kan alleen succesvol zijn als onderzoekers en opdrachtgevers "dezelfde taal spreken".

Helaas missen wetenschappers veelal deze vaardigheid. Veel professoren en wetenschappelijk mederwerkers aan universiteiten zijn uitstekende onderzoekers, maar slechte docenten. Toch vind je aan bijna elke faculteit wel iemand die beide vaardigheden bezit. Het lijkt mij daarom het beste de presentatie van onderzoeksresultaten in algemeen begrijpelijk Nederlands aan zulke mensen over te laten. En natuurlijk aan wetenschapsjournalisten die hun vak goed beheersen.

Mij lijkt het niet zinvol om schrijfcursussen voor wetenschappers aan te bieden, want iemand die een voor een algemeen publiek in eerste instantie ontoegankelijke materie niet begrijpelijk kan presenteren zal dat in een schrijfcursus ook niet leren.


Charles Corten - 6/05/04

Gooitske Hornstra Moedt stelt dat het geen zin heeft om schrijfcursussen aan te bieden aan wetenschappers, omdat die toch nooit zullen leren om ontoegankelijke materie begrijpelijk te presenteren. Waar haalt zij die pessimistische wijsheid vandaan? Schrijven en presenteren kun je voor een groot deel leren, o.a. door een cursus te volgen en, vooral, door veel te oefenen (en te checken hoe je schrijfsels overkomen bij het publiek).


Johan Nijhof - 8/05/04

De twee wetenschapsjournalisten die ik in mijn vriendenkring tel, hebben beiden een doctoraalstudie in een ander vak achter de rug, en zijn tenslotte in de journalistiek verzeild geraakt. Dat komt dus veel dichter bij wat Liesbeth voor ogen staat. Wat ik bedoelde was eigenlijk een publicatiecomponent waarvoor men kan kiezen binnen een willekeurige studierichting.

Inderdaad is het creëren van een hoofdvakstudie die gericht is op schrijftechniek een kanon om een mug mee te vellen. Het aantreffen van fouten in de krant op de gebieden waarin men deskundig is, beperkt zich ook niet tot wetenschapsjournalistiek, maar is een regelmatig terugkerende ergernis, soms in kleine dingen, soms ernstiger. Vorige week berichtte NRC Handelsblad dat er in Egypte een stèle was gevonden uit de tijd van Ptolemy III. Over die Engelse vorm voor Ptolemaios kun je dan je schouders ophalen, maar het roept wel vragen op over de mate waarin de journalist zich in zijn onderwerp heeft verdiept. Ooit protesteerde ik bij diezelfde krant, toen de correspondent in Bonn het woord “Sturheit” (=halssttarrigheid) uit de mond van bondskanselier Helmut Schmidt had vertaald met “stoerheid”, wat uiteraard helemaal geen zin opleverde, maar niettemin in een kop terechtkwam. “Hadden ze hem geen zakwoordenboekje kunnen meegeven?”, vroeg ik honend. Ik kreeg een vriendelijk briefje terug van de dader, Ben Knapen, die kon melden dat hij terugkeerde om dan maar hoofdredacteur te worden.

Maar interviewen is ook een onderdeel van het vak dunkt me, en daar komt psychologie bij kijken. Inderdaad, de professor loopt niet altijd bij de eerste vraag klaterend leeg, en zal dikwijls eerder een soort prostaatproblemen aan de dag leggen. Soms zul je dan technieken à la Oriana Fallaci moeten hanteren (b.v. bij Chadaffi!), en als de professor wél mededeelzaam is, zoals naar ik vermoed Noam Chomsky in een heel geslaagd interview van Liesbeth zelf, zul je toch ook heel wat te sturen hebben om overeenstemming tot stand te brengen tussen wat jij wilt dat het onderwerp zal zijn en wat Chomsky over van alles kwijt wil. Joop van Tijn ging het interviewen van Chomsky in politicis in elk geval heel wat minder goed af.

Tot zover zijn Liesbeth Koenen en ondergetekende het misschien wel goeddeels eens. En je een tijd helemaal rot oefenen zal vast helpen, maar of dan een cursus als die van SCW voldoende is om in de dan resterende leemte te voorzien, waag ik toch te betwijfelen. Die twijfel wordt gevoed door de website-teksten van SCW zelf. Laat de heer Kempers eerst daar maar eens de taalfouten uit halen (er staat bijvoorbeeld op meerdere plaatsen N.B. je – heeft!), de leestekens goed plaatsen en de slappe zinnen schrappen.

Ik krijg tevens de indruk dat de cursustheorie streeft naar die debiliserende konijnenkeutelige stijl van korte zinnetjes, moeizaam één voor één geproduceerde legpuzzelstukjes, die overigens complexere onderlinge verbanden, woordspelingen en zinspelingen zo goed als uitsluiten.

Liesbeths eigen stijl wijkt daarvan aanzienlijk en op gelukkige wijze af:
“Ook opa's en oma's en andere leden van de snel vergrijzende samenleving die getroffen zijn door afasie, of woordvindingsmoeilijkheden hebben die samenhangen met dementie kunnen vast op meer geduld rekenen als de jeugd gewezen is op de complexiteit van wat ze zelf voor lief nemen: vrijwel altijd precies kunnen zeggen wat je bedacht had te willen zeggen, moeiteloos snappen wat er tegen jou gezegd wordt.” (340 tekens, en nog wel in de tekst van een voordracht).

Het eerste wat moet gebeuren is, als ik Liesbeth nog eens mag aanhalen, taalkunde als schoolvak invoeren, dit om het inzicht in taal bij de taalgebruikers in het algemeen te vergroten. In hoeverre er dan nog cursussen nodig zijn, en in welke richting ze zouden moeten leiden, kan alleen de tijd leren.


Gooitske Hornstra Moedt - 8/05/04

Charles Corten heeft mijn reactie niet goed gelezen. Ik heb niet gesteld dat wetenschappers het "nooit zullen leren om ontoegankelijke materie begrijpelijk te presenteren". Ik heb veelmeer gesteld dat, om het anders te formuleren, de schoenmaker het beste bij zijn leest kan blijven. Er zijn dus wel degelijk wetenschapppers die ontoegankelijke materie begrijpelijk kunnen presenteren. Laten zij dit dan ook (voor hun onderzoeksteam) doen. Andere wetenschappers die dit niet kunnen zullen het zoals gezegd waarschijnlijk ook niet door schrijfcursussen leren en deze cursussen wellicht zelfs als tijdverspilling zien. Als iedereen nou gewoon dat doet wat hij/zij het beste kan zijn we denk ik allemaal het beste af.


Christine van Baalen - 9/05/04

Ik heb deze discussie met veel interesse gevolgd. Ik ben het (vanzelfsprekend) eens ben met de stelling van Ann Van de Auweraert dat wetenschappers begrijpelijk moeten kunnen schrijven. Maar ik vind tegelijkertijd dat de LEESvaardigheid van de gemiddelde taalgebruiker flink wat te wensen over laat. Schrijfvaardigheid en leesvaardigheid gaan samen. Het is natuurlijk veel te laat als wetenschappers pas in hun hoedanigheid van wetenschapper moeten leren schrijven. Johan Nijhof heeft het over de debiliserende cursustheorie van korte zinnetjes en dat is taal naar mijn hart. Het lijkt me dan ook veel zinvoller om goed taalvaardigheidsonderwijs aan te bieden vanaf het basisonderwijs. En graag een beetje op niveau, met hoofd- en bijzinnen, zodat er aan toekomstige lezers van (populair-)wetenschappelijke artikelen af en toe ook wat hogere eisen gesteld kunnen worden.


Liesbeth Koenen - 9/05/04

Ik moet het toch even voor de SCW en cursusleider Frans Kempers opnemen. Het zal Johan Nijhof wel hogelijk verbazen, maar een groot deel van de teksten op de SCW-site is van mijn hand. Ze zijn alleen wel eens toe aan een grote opfrisbeurt, want ik schreef ze meer dan vijftien jaar geleden. Had er lang niet naar gekeken, heb ook geen idee wie er verantwoordelijk is voor die rare fouten die ik nu inderdaad zag.

Wel kan ik vertellen dat de cursisten zeker niet wordt bijgebracht dat ze debiliserende korte zinnetjes e.d. moeten maken. Als ze een ding steeds weer te horen krijgen dan is het dat afwisseling in de zinsbouw de enige manier is om je publiek wakker te houden. Kort, lang, actief, passief, alles mag en moet ook op zijn tijd, als je maar niet dezelfde dreun aanhoudt. Er is trouwens ook helemaal geen 'cursustheorie', er is harde cursuspraktijk. Wat cursisten bijvoorbeeld horen over dingen als verwijswoorden en alinea's bouwen, valt altijd onmiddellijk toe te passen op de artikelen die ze die week geschreven hebben en die iedereen voor zijn neus heeft. Werkt uitstekend.

Het toeval (of nou ja...) wil dat ik zelf altijd een bijeenkomst van alles vertel over interviewen. Een beetje psychologie komt er natuurlijk wel bij kijken, maar het allerbelangrijkste, probeer ik er altijd in te hameren, is toch echt dat je je uitvoerig voorbereidt. Alleen dan heb je materiaal om het gesprek te sturen, kun je bedenken welke kant je uit zou willen. Voor dat interview met Chomsky -- waarvan ik blij ben dat het Johan Nijhof zo beviel -- heb ik maanden zijn politieke werk gelezen, ook al kende ik het in grote lijnen wel al.

Dat is overigens wel een probleem in de journalistiek: eigenlijk is er nooit genoeg tijd (Joop van Tijn nam die ook niet, en met intelligent en charmant bluffen kom je er nu eenmaal niet altijd, zeker niet als je ook zo graag zélf wilt scoren, wat bij meer journalisten in de weg zit). Het soort slordigheden en fouten waarvan Johan Nijhof een paar voorbeelden geeft, is daardoor volkomen normaal. Helaas vinden de meeste journalisten dat ook. Ze zitten er niet of nauwelijks mee, al kunnen ze het tegelijkertijd meestal ook weer niet uitstaan op een fout gewezen te worden. Dat maakt ze kriegel, en de eerste krant die consequent een beetje genereus rectificeert, moet nog opgericht worden.

Enfin, ik verzeil geloof ik nu in een andere discussie. 'Leren schrijven en praten over je vak' als een soort kopstudie aanbieden, dat is een heel goed idee. Wie daar geen barst in ziet, begint er uiteraard niet aan, maar wie het wel aanspreekt zou dan veel makkelijker dan nu kunnen uitproberen of het hem of haar inderdaad ligt. Overigens, aansluitend bij nog wat andere meediscussieerders hier: beter leren schrijven kan iedereen, is mijn stellige overtuiging. Maar of 'beter' ook echt 'goed' wil worden hangt van veel meer af inderdaad.


Jeroen van Dam - 9/05/04

Een wetenschapper is een onderzoeker en moet zich primair daar mee bezig houden. Voor iemand die niet taal-onderlegd is, is het dusdanig moeilijk om een onderzoek in gewone-mensen-schrijf-taal op te schrijven. Indien dit zo belangrijk is voor een bepaald onderzoek, dan moet er maar een professionele tekstschrijver ingehuurd worden om dit te doen, dan kan de wetenschapper verder met waar hij / zij wel goed in is: onderzoeken!


Johan Nijhof - 11/05/04

Oefening baart kunst, en het verbaast mij dan ook niet dat Liesbeth Koenen ruiterlijk toegeeft dat het in de dagen van Olim minder was. Ik had er al een soort voorgevoel van. Ook ik moet er niet aan denken dat de teksten van 15 jaar geleden, toen ik de leeftijd had van Liesbeth nu, mij nog zouden worden aangewreven. Nee: dit is verjaard. Bovendien leek het er al op, dat de oorspronkelijke tekst geschreven was toen de aanspreekvorm “u” nog bestond. Er is geen gevaarlijker commando in een tekstverwerkingsprogramma dan “alles vervangen”.

Ik ben erg verheugd over de brede instemming die mijn uitval naar het korte-zinnetjesproza vindt. In een forumdiscussie van vorig jaar wees ik er al op dat ook Joanna Rowling haar lezertjes laat smullen van goed uit de kluiten gewassen volzinnen. Het is dus inderdaad een kwestie van wennen en van tijdsgewricht. Wie een blik werpt op lagere-schoolboekjes uit de 19e eeuw zal de korte zinnen geheel missen, en dat geldt ook nog wel voor schoolse leesboekjes uit het interbellum zoals ik die zelf later nog voorgeschoteld kreeg, zoals de serie “Het ruischende Woud”.

Sindsdien is er echter met een ijver, een betere zaak waardig, geknaagd aan de wortels van de voldragen periode, zoals die bijvoorbeeld door P.C. Hooft en later door Potgieter met meesterschap werd beoefend en welke thans in de kwade reuk staat van te moeilijk of althans te onoverzichtelijk te zijn, hetgeen wellicht voor een latere generatie ook inderdaad tot op zekere hoogte heeft gegolden, tot het ogenblik intrad waarop de maximale zinslengte in de eerste plaats scheen te worden bepaald door de afmetingen van het scherm van de mobieltjes.

Maar het dieptepunt lijkt gelukkig gepasseerd. Ook de politiek heeft al lang en breed weer afscheid genomen van de Jip-en-Janneketaal als panacee, sinds immers alweer duidelijk aan de dag getreden is, dat taalgebruik niet in de laatste plaats een middel is om bedoelingen te verhullen en de harde werkelijkheid te kleden in een aantrekkelijk gewaad.

Inderdaad, zoals ook Christine van Baalen terecht opmerkt, we hebben evenzeer lezers nodig, en dus een (basis)onderwijs dat leert begrijpen, leert stellen, en de validiteit van de aangevoerde argumenten leert evalueren. Het is bijna een conditio sine qua non voor de kopstudie waarvan wij zojuist even droomden.


Stefan Aerts - 14/05/04

Prettige discussie hierboven en ik denk dat Liesbeth Koenen en Johan Nijhof vrij dicht bij de essentie gekomen zijn zo ondertussen. Of tenminste toch hetgeen ik daarvoor aanzie.

Ik sta zelf met beide voeten in de (exacte en humane) wetenschap en ik zie dagelijks hoe de meeste wetenschappers al lijken te verdrinken in administratie, schrijven van rapporten, publiceren van artikels (waar ze uiteindelijk toch zullen op beoordeeld worden) enz. Om dan nog dat alles nog in "gewone-mensentaal" te communiceren naar de rest van de bevolking, "die daar recht op heeft" (zoals hier al meerdere keren is opgeworpen), dat is verre van evident.

Waarom? Om twee heel verscheiden redenen. (Zit de afwisseling in de zinsconstructies nog goed? Je zou er nog gestresseerd door worden ... Bent u nog wakker?)
Ten eerste kruipt in dat vulgariserend werk zoveel tijd dat de meesten het echt niet ingepland krijgen in hun drukke agenda. Een goede vulgariserende tekst schrijven over een wetenschappelijk onderwerp kost nu eenmaal tijd, en niet een beetje. Leve de wetenschapsjournalisten dus.
Ten tweede zit, naar mijn bescheiden mening, de "aard van het beestje" een beetje in de weg. Een wetenschapper (en dan spreek ik vooral voor de exacte wetenschappen, die ik het beste ken) is jarenlang getraind (gebrainwashed?) dat correctheid, juistheid uitermate belangrijk is. En dat is het ook. Vandaar natuurlijk al dat jargon, die ingewikkelde constructies, het ontwijken van elke straffe uitspraak, van een uitgesproken mening. "Het moet toch kloppen wat ik zeg?" Nee, het moet begrijpbaar zijn, niet zozeer helemaal juist. En dat wringt.

Wat Gooitske Hornstra Moedt als "oplossing" voorstelt, lijkt me echter niet haalbaar. Laat een verwijzing naar mijn eerste reden van hierboven volstaan.


Ahum - 16/05/04

Kan iemand voor mij even simpeler vertellen wat Freek Mulder verteld heeft? Ik heb namelijk niet echt zin om dat stuk tekst drie of vier keer te moeten lezen eer ik weet wat hij gezegd heeft. ;)


Ahum - 16/05/04

Als ik even m'n mening mag geven, ik vind dat jargon thuishoort in geschreven taal. Gesproken taal leeft en bevat cultuur. Men kan niet verwachten dat eender wie elk jargon verstaat. Als men boeken gaat schrijven die bedoeld zijn voor de gewone mens dan moet men niet gaan afkomen met woorden die zij niet eens kennen. Ik ben zelf ook maar een normale mens en ik ken ook maar enkel wat meer woorden uit bepaalde gebieden omdat ik in die richting gestudeerd heb ofzo.

Toch kijk ik bijvoorbeeld graag naar wetenschappelijke programma's op national geographic bijvoorbeeld, omdat ik daarvan weet dat het altijd goed is uitgelegd of dat er normale taal gebruikt wordt. Als ik daarentegen een programma moet gaan volgen waar ik om de vijf minuten moet over nadenken over wat er gezegd is of de helft niet begrijp dan is mijn interesse zo weer verdwenen... en meer nog... doet zich dat dikwijlder voor over hetzelfde onderwerp, dan zou ik er zelfs een degout van krijgen.

Het ligt eigenlijk vrij simpel. Als men weet dat taal ontstaan is omdat het gemakkelijker is om te communiceren, waarom gaat men nu dan een middel dat moest dienen om het leven te vergemakkelijken, moeilijker maken? Het is op zich al moeilijk dat er zoveel verschillende talen bestaan terwijl de gemiddelde mens hooguit 3 talen zal kunnen (en dan nog niet eens perfect). Vakjargon is fijn onder elkaar bij diegene die dat jargon ook kennen, maar men moet echt niet gaan verlangen dat elke mens zich eerst in een jargon gaat verdiepen zodat hij interessse kan krijgen voor het onderwerp waarover het gaat. Dit is mijn mening en mijn gevoel in ieder geval.

De kwestie is dus heel simpel. Als een wetenschapper iets wil bijbrengen aan mensen buiten zijn vakgebied, zal hij moeite moeten doen, en niet zijn publiek. Mijn interesse kan enkel gewekt worden als ik versta waarover men spreekt en of wetenschappers dat nu leuk vinden of niet, het is gewoon zo voor de grootste hoop van de mensen. Enkel freaks zullen zich de moeite nemen eventueel om eerst wat jargon te leren verstaan, alvorens ze meer info willen tot zich nemen over vakgebied zelf. Of wat dacht u te bereiken met van een chinees te verlangen dat hij nederlands leert om te luisteren naar wat u hem te vertellen hebt? :) Zo simpel is het. Volg gewoon de menselijke logica en een oplossing zal gevonden worden.


Johan Nijhof - 17/05/04

Een handboek voor de zeiler richt zich per definitie tot leken, maar zal bol staan van de termen die bij het zeilen worden gebruikt. De kunst is niet om ze te omzeilen, maar ze simpel uit te leggen en vervolgens te hanteren. Waarom zou dat bij wetenschappelijke teksten anders zijn?

Mijn Haagse flat ligt vlak bij wat de gemeente sinds kort tot Chinatown heeft gebombardeerd, en ik zie en eet dan ook veel chinees in mijn woonomgeving.
Met die Chinezen spreek ik altijd Nederlands, want mijn chinees gaat niet verder dan ‘ni hao’, nou vooruit: ‘ni hoa ma?’ en met stokjes eten. Van een Chinees verlangen dat hij Nederlands leert om te luisteren naar wat ik hem te vertellen heb, is dus exact wat er gebeurt. De regel schijnt te zijn, dat wie zich op het terrein van de ander begeeft, zich tracht uit te drukken in de taal die daar gehanteerd wordt. Anders moet men zich noodgedwongen beperken tot het uitwisselen van een glimlach. Waarom zou dat bij wetenschappelijke teksten anders zijn?

Het is blijkbaar minder simpel dan Ahum zo stellig beweert. Ben ik een freak als ik mij moeite geef om tot iemands tussentaal door te dringen? Welnee: men zal een gemeenschappelijke code moeten vinden om te communiceren.
Waarom zou men zich wel in de soms ingewikkelde inhoud willen verdiepen, maar niet in de vorm waarin die nu eenmaal gegoten is? Wat is dan opeens het principiële verschil tussen vorm en inhoud?

Het gemak waarmee Ahum zijn blik op glazig wil zetten, baart mij zorgen. In zijn algemeenheid zal dit heel negatief blijken voor het begin van alle algemene ontwikkeling.
Ik ben best bereid iets op mijn vakgebied aan een leek uit te leggen, maar niet tot elke prijs.


Moondust (voorheen Ahum) - 18/05/04

Als eerste zal ik even zeggen dat ik vrouwelijk ben. Ten tweede zou ik willen vermelden dat hier direkt uit mijn tekst geconcludeerd wordt dat mijn mening negatief is voor de algemene ontwikkeling. Laten we even stilstaan bij wat de definitie van ontwikkeling dan wel is. Voorheen zei ik dat de mens communicatie ontwikkelt heeft om het leven gemakkelijker te maken. Als het de bedoeling is om een boodschap te geven aan iemand kan je niet gemakkelijk genoeg te werk gaan. Wat is hier verkeerd aan? Het gaat hier niet om bepaalde woorden die in een bepaald vakgebied gebruikt worden, maar het gaat vooral over de manier waarop die naar voor gebracht worden. Een zin van 20 woorden waarin 1 of 2 vaktermen voorkomt valt mee. Maar als in die zin enkel de lidwoorden enz... verstaan worden dan moet u niet verwachten dat de interesse verloren gaat. U vergeet dat u serieuze studies gedaan hebt, maar dat meer dan de helft van de bevolking dat NIET gedaan heeft. Eigenlijk verlangt u dus dat iedereen zou moeten zijn zoals u en daarbij ook nog stelt dat dit "algemene ontwikkelng" is. Ikzelf heb geen hogere studies gedaan en heb het enkel gesteld met het middelbaar onderwijs. Wel heb ik geprobeerd om wat meer bij te leren via open universiteit onder andere, of volledig op m'n eigen. En inderdaad, in die zin ga je dingen opzoeken. Toch merk ik aan mezelf dat wanneer ik teveel moeite moet doen om deze stof te begrijpen, er gewoon de brui aan geef en het me niet meer interesseert. Doordat ik informatie zelf ga opzoeken zou het moeten geschreven zijn in een taal die ik versta. Als zinnen langer zijn dan maximum een regel, dan wordt het voor een leek vrij moeilijk om er nog wat uit te halen. Gaan we hier nog een hoop terminologie in steken dan mag u het helemaal vergeten. U kunt natuurlijk verlangen dat mensen moeite moeten doen om u te begrijpen, dat is geen probleem. U gaat alleen merken dat als er iemand anders is die dezelfde boodschap naar voren brengt en het simpeler aanpakt op een normaal niveau, dat die meer gehoor zal krijgen. Deze discussie leidt dus nergens naar als u het mij vraagt. Als ik simpelweg tegen iemand iets probeer te zeggen en ik merk dat hij me niet verstaat, dan is de beslissing die ik kan nemen ofwel: ik leg het anders uit, ofwel: vergeet het, m'n boodschap is niet belangrijk.

Nogmaals, onze talen zijn een communicatiemiddel en moeten dit blijven. Wanneer communicatie door middel van taal een probleem wordt... wat is het dan wel nog??????

Welk probleem is dan negatief voor de algemene ontwikkeling?
Communicatie is meer dan enkel taal, trouwens. Hierbij spelen lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen onder andere ook een grote rol. Het feit dat u m'n geslacht verkeerd gegokt hebt (u veronderstelde blijkbaar dat u volledig juist was) wijst hierop dat zelfs zonder vaktermen, taal al een valkuil kan zijn.
Misschien dacht u zelfs dat ik van turkse afkomst was, maar neen hoor. Ik hou van taal en speel met taal, maar met vaktermen smijten naar mensen die gewoon maar hun leven willen leiden vind ik gewoon onzinnig.


Hatsjaa - 19/05/04

Ik ben hoogst toevallig, op deze site terecht gekomen en volg dit gesprek met zowel groeiende interesse, als groeiende ergernis.

Persoonlijk vind ik de uitgesproken elitaire houding van Johan erg storend. Over zijn kortzichtige uiteenzetting over het Haagse Chinatown zal ik maar niet eens beginnen.

Ik sluit me volledig aan bij Ahum. Het is inderdaad onzin om er van uit te gaan dat mensen zich zullen aanpassen, en zich het vakjargon meester te maken om zaken te kunnen lezen over een bepaald onderwerp^.

De gemiddelde mens is lui, en wilt over het algemeen ook geen details weten, maar de grote lijnen. En dit dan nog op een hele simpele manier uitgelegd.

National Geographic speelt daar erg succesvol op in, en slaagt er in om op die manier zelfs heel ingewikkelde onderwerpen op een duidelijk verstaanbare manier aan de man te brengen.

Zelf heb ik ook een wetenschappelijke opleiding genoten (Natuurkunde aan de universiteit van Antwerpen) en door de jaren heen heb ook ik ondervonden hoe groot de drempel eigenlijk wel is/wordt als je met vakjargon werkt. Het doet me telkens denken aan de opmerking van Stephen Hawking over waarom zijn boek zo weinig wiskundige vergelijkingen bevat: elke wiskundige vergelijking halveert het aantal geinteresseerden...


Stefan Aerts - 19/05/04

Persoonlijk interpreteer ik het standpunt van Johan toch enigszins anders dan Hatsjaa en Moondust (voorheen Ahum). Als ik lees "De regel schijnt te zijn, dat wie zich op het terrein van de ander begeeft, zich tracht uit te drukken in de taal die daar gehanteerd wordt.", dan zou ik dat vrij letterlijk willen bekijken. Als je je als leek wil verdiepen in de wetenschappelijke literatuur, dan is het niet meer dan logisch dat je je de terminologie eigen maakt. Richt de wetenschapper zich zelf tot de "leek" (of wordt hij uitgenodigd zich ertoe te richten tijdens een debatavond bv.), dan moet hij de moeite doen zich verstaanbaar uit te drukken. Dat dit niet zo eenvoudig is (voor beide partijen), wordt zelfs bij een initiatief als de "Lessen voor de 21e eeuw" van de K.U.Leuven geïllustreerd. En daar heeft bijna iedere luisteraar "serieuze studies" gedaan.

Als Hatsjaa vindt dat de "gemiddelde mens" geen details hoeft en ook die nog simpel uitgelegd wil zien, dan vrees ik toch dat die gemiddelde mens moet verstaan dat hij net dat krijgt: de grote lijnen en dat simpel uitgelegd. De werkelijkheid is echter veel ingewikkelder dan dat en het gevaar bestaat dat er verkeerde conclusies (verkeerde veralgemeningen, ...) getrokken worden uit dat vereenvoudigde verhaal. Wat een wetenschapper vaak zal verlokken tot uitwijding, nuancering en jargon.

Wat ik enigszins spijtig vind, is dat National Geographic hier als "het grote voorbeeld" wordt aangehaald door een aantal mensen. Misschien is het mijn wetenschappelijke achtergrond (en dus mijn drang naar detail, nuancering en vooral diepgang) die een beetje in de weg zit, maar stoort het dan jullie echt niet dat zij 15 minuten nodig hebben om het kader te schetsen, dan 5 minuten informatie aanbrengen en die dan nog 2 keer in een andere vorm laten terugkomen? Half uurtje rond, applaus, dankuwel en dan nu reclame. Diepgang, nog niet teveel gezien. Een half uur rondrennen in de jungle op zoek naar de langtandige neushoornvleermuis (alles keurig in scene gezet uiteraard) is toch net iets anders dan uitleggen wat nu precies de gevaren zijn van genetische manipulatie, als die er al zijn. Dàt heb ik ze nog niet zien doen. En laat het nu net die dingen zijn die de arme wetenschapper vaak gevraagd wordt "in grote lijnen simpel" uit te leggen.


Johan Nijhof - 19/05/04

‘Ahum” had ik ingeschat als spelvorm voor ‘Ahem’, het geluid van het schrapen van de keel, om de aandacht te trekken voor men het woord neemt. Die gewoonte vindt men doorgaans bij mannen, en dat zette mij dan weer op het verkeerde been. Waaraan had ik anders kunnen denken? Vanwege de hier en daar doorschemerende zuidelijke tussentaal vermoedde ik geen allochtone naam en de vorm bood geen verdere informatie. Maar mijn verontschuldigingen voor de misser, en we zullen voortaan Moondust (stof is overigens onzijdig!) met alle epitheta bedenken die haar kunne rechtens toekomen.

Het ging mij wel in de eerste plaats om de vakterminologie, niet om de lengte van de zinnen. Als je probeert te begrijpen wat Einstein bedoelde met zijn relativiteitstheorie, en ik herinner mij nog uitstekend het moment in mijn jonge jaren dat ik dat probeerde, moet men toch bedacht zijn op langere zinnen dan men in de balloons van Kuifje tegenkomt. Dat moge spijtig gevonden worden – zoals u begrepen zult hebben vind ik het persoonlijk niet zo heel erg – maar het is niet anders.

Overigens schuilt er een tegenstrijdigheid in twee door u gedane beweringen:
1e : “Een zin van 20 woorden […] valt mee.”
2e : “Als zinnen langer zijn dan maximum een regel, dan wordt het voor een leek vrij moeilijk om er nog wat uit te halen.”
Aangezien we vrijwel nooit een regel met 20 woorden zullen tegenkomen, is of de ene of de andere stelling onjuist.
Uw eigen score is 533 woorden, bij 12-punts letters verdeeld over 40 regels, een gemiddelde dus van 13,3 woorden per regel. Er zijn 30 zinnen, zodat het gemiddelde aantal woorden per zin op 17,76 (6 repetent) uitkomt. U ziet dus dat die zinnen gemiddeld 1,3 (3 repetent) regels beslaan.
Daaruit valt op te maken dat u, terwijl u pleit voor korte zinnen, zelfs gemiddeld veel langere zinnen maakt dan u (onder 2.) als maximum stelt voor begrijpelijkheid. En toch kan ik u geruststellen: ze zijn best begrijpelijk.
Het is zoals Liesbeth Koenen ook schrijft: de truc is om kort en lang af te wisselen.

En, zoals ik al betoogde: er speelt daarin een mode mee. En ik noemde de populairste jeugdboekenschrijfster van het moment, die onbekommerd zinnen maakt van 4 ½ regel. Dat zijn harde feiten, en daar kan men moeilijk omheen.
Ik probeer niet, zoals u mij verwijt, mijn eigen vaardigheden als norm te stellen. In mijn jeugd ben ik verblijd met het lezen van Tacitus, de Romeinse geschiedschrijver die berucht was om zijn lange en gecompliceerde zinnen. Behalve neerlandicus ben ik nu vertaler Duits, en Duitse zinnen zijn gemiddeld langer dan Nederlandse. Ik schrijf dus inderdaad langere zinnen dan de gemiddelde taalgebruiker, maar als ze onbegrijpelijk waren zou ik veel minder succes hebben bij de plaatsing van ingezonden brieven. Krantenredacties zijn namelijk nogal kritisch op het stuk van begrijpelijkheid.

Nee, het gaat mij om een gemiddeld publiek, dat bij duistere plekken in een tekst opeens pleegt te vinden dat die zinnen zo moeizaam door te ploegen zijn, en dus … te lang. Maar in de krantenartikelen, keukenrecepten of damesromannetjes vallen ze beslist niet over eenzelfde lengte.

Mijn stelling, zoals ik die ook duidelijk trachtte te maken aan de hand van het voorbeeld van de zeilersinstructie, is dat een vertaling van de vaktermen niet moet worden nagestreefd. Dat maakt de zinnen juist weer gecompliceerder. Een opticien legt in zijn folder immers ook uit wat de optische eigenschappen zijn van de glazen of lenzen waaruit u kunt kiezen, en gebruikt die termen dan verder. Het zit ‘m ergens anders in. De Duitse dichter en schrijver Hans Magnus Enzensberger heeft de schoolrekenkunde op een ongelooflijk geslaagde manier toegankelijk gemaakt in zijn boek “De telduivel”, dat elk kind op de plank zou moeten hebben staan. Ik heb ook een exemplaar, zelfs gesigneerd, want het is mijn sterke punt niet. Maar Enzensberger is ook geen wiskunstenaar, hij is een dichter. En hoewel b.v. zijn “Der Untergang der Titanic, eine Komödie” veel minder toegankelijk is voor een breed publiek (“In Wirklichkeit ist nichts geschehen.” Der Untergang der Titanic hat nicht stattgefunden: es war nur ein Film, ein Omen, eine Halluzination.), zijn wiskundesprookje kan iedereen begrijpen.

Nu heb ik de keuze gemaakt om het anders uit te leggen, zoals u vraagt, en mij ook de nodige moeite gegeven, onder andere voor de statistische analyse. Maar wat ik beslist staande houd, is dat het u zou sieren tot meer moeite bereid te zijn voor kennis die niet als een worst voor uw neus heen en weer wordt gezwaaid. Hoe waar de opmerking ook is dat wie “het simpeler aanpakt op een normaal niveau, […] meer gehoor zal krijgen.

Als vertalers leven we met de bekende zegswijze “traduttore tradittore”: de vertaler is een leugenaar. Dat geldt voor iedereen die iets overzet, dus ook voor wie iets aan de man probeert te brengen. De vereenvoudiging brengt per definitie een vervorming met zich mee, en hoe minder concessies, hoe verder je blijft van de acceptatie en hoe dichter bij de waarheid.

Evenzeer waar is, dat je met gemakzucht en geestelijke luiheid niet komt tot inzicht. Als je streeft naar ‘verlichting’, zul je je moeite moeten geven.
Daar ligt dus ergens ook het punt waar het voor mij ophoudt: de wereld is vol hopeloze gevallen en je kunt het nooit iedereen naar de zin maken.

De ongeïnteresseerde, die geen idee heeft wat een zwart gat is, kan er nog best in vallen. Of, om mezelf te citeren uit een tekst van lang geleden, “De nieuwe Nitwit”:
‘Wie weet dat de aarde plat is, hoeft haar niet te omzeilen’.

Met genoegen neem ik er kennis van, dat Hatsjaa zich ergert aan mijn uitgesproken elitaire houding. Er is namelijk niets tegen wat “eigen is aan of specifiek is voor een elite, een kleine groep van bevoorrechte mensen” (Van Dale). Ik ben blij als ik daar van Hatsjaa (m/vr) bij mag horen, ook al heeft hij/zij zich wellicht meer in het Chinees verdiept, als hij/zij, (m/vr) werkelijk het recht heeft mijn beperkte kennis op dat vlak kortzichtig te noemen.

Maar er wordt niets weerlegd, en ook worden de paar directe vragen die ik in mijn stukje stelde niet beantwoord, zoals in een discussie toch heus de bedoeling is.

Mijn bijval voor Stefan Aerts, wiens bijdrage ik zag toen ik de mijne wilde versturen, en wiens kenschets van National Geographic mij uit het hart gegrepen was, hoewel ik graag – heel weinig elitair - naar die zender kijk. Indertijd wist Carl Sagan, als ik me goed herinner, ingewikkelde problemen op Discovery Channel meer met de flair van Enzensberger te verklaren.


Moondust - 19/05/04

Ik denk dat het net is omdat u het als wetenschapper bekijkt dat u het erg vindt en blijkbaar het nodig vindt om de gemiddelde mens op de hoogte te brengen van al de informatie die u hebt. U mag niet vergeten dat niet elke mens al die informatie wil kennen. Als wij als gemiddelde mens alle informatie zouden kennen die langs alle kanten tot ons gegeven wordt, dan vrees ik dat meer dan de helft van de bevolking zelfmoordneigingen zal krijgen. Mensen zijn niet gemaakt om te dienen als databases. Teveel info kan een mens gek maken. Als we het hier hebben over algemene ontwikkeling vind ik niet dat er veel details bij moeten komen kijken. Anders valt het aspect "algemeen" al gauw weg. Als ik het goed begrijp wil "de wetenschapper" iemand blijkbaar zo ver krijgen dat hij/zij zich ook volledig verdiept in het onderwerp naar zijn keuze. Nu ja, dan zijn we op het vlak der guru's beland. De informatie die ik via ngc opneem is nu eenmaal eenvoudig en vrij algemeen, dat klopt, maar ik zie niet in wat ik als alledaagse mens met info moet aanvangen over de gevaren van genetische manipulatie, tenzij het is om me nodeloos zorgen te maken (want ik als gewone mens kan er toch niets aan doen) en me misschien zover laten zotdraaien tot ik het niet meer zie zitten. Laten we even naar een paar details kijken. Wij hebben hier geleerd om niet onder een boom te gaan staan als het onweert, of desnoods plat te gaan liggen ergens of nog zo'n kleine dingen...
Als ik daarentegen zou vragen aan iemand uit Florida ofzo (één van die plaatsen waar onweer echt wel dagelijkse kost is) om me uit te leggen wat ge moet doen bij een onweer, dan komt daar vanallerlei informatie uit waarmee ik heel onwaarschijnlijk ooit iets mee zal zijn. Zo is dat met heel veel zaken. Ik kan van mijzelf niet zeggen dat ik een tekort heb aan informatie, ik kan mezelf heel goed redden in deze wereld, en is het niet dat waarom het draait? Als ik ergens informatie over nodig heb omdat ik niet verder kom dan zal ik die informatie wel opzoeken. Verder zie ik niet wat er een probleem kan zijn met algemene ontwikkeling vermits het enkel maar draait om het in leven blijven in principe. Maar inderdaad, als het er om gaat om informatie over te brengen dan heeft het te maken met wie zich op welk terrein begeeft, in die mate, als de informatie die gegeven wordt bedoeld is om vrij te geven aan "iedereen" dan moet men ook rekening houden met "iedereen" anders wordt er gediscrimineerd. Dit wil zeggen, wilt u een stuk op internet plaatsen dat toegankelijk is aan alle publiek, dan dient u rekening te houden met "alle publiek". Anders kan hier van discriminatie gesproken worden. Een ander geval is als er echt uitdrukkelijk gevraagd is om een wetenschappelijke tekst te plaatsen in een magazine dat bedoeld is voor wetenschappers, dan hoeft dit niet. Dus, zelfs als het uw bedoeling niet is dat anderen het niet begrijpen, maar u dit wel zou vrijgeven op een plaats waar leken toch toegang hebben tot deze stof en u dat duidelijk weet, dan zou u toch deze stof best verduidelijken, voor iedereen. U kunt zeggen tegen een gehandicapte dat hij een gebouw binnen mag omdat hij tot de maatschappij behoort, maar als u voor die persoon geen voorzieningen treft is het erg onaangenaam en kan u moeilijk gaan verwachten dat die persoon sympathie voor u zal hebben. Dit is wat ik wil zeggen. Theoretisch geeft u mij misschien geen gelijk, maar in praktijk is het wel zo.


Stefan Aerts - 24/05/04

Ik blijf na het lezen van de laatste reactie van mvr. Moondust toch een beetje achter met een verward gevoel. Is het nu de bedoeling dat we (ik spreek nu even in naam van "de wetenschappers") bovenaan een wetenschappelijke tekst op internet een logo zetten: "Opgepast, deze tekst bevat technische termen, niet geschikt voor lezers zonder doctoraat". Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Of moeten we gewoon stoppen met wetenschappelijke teksten op internet aan te bieden? Wordt er dan niet "gediscrimineerd" in de andere richting, naar zij die wél details en diepgang willen?

Uw vergelijking met het gebouw en de gehandicapte loopt dan ook ernstig mank. Als ik een tekst op internet niet versta, zoek ik een andere, over hetzelfde onderwerp, maar eenvoudiger uitgelegd. Als ik toch persé dié tekst wil lezen, dan verdiep ik me in het onderwerp tot ik hem wel versta. Ik werk dus mijn handicap weg, iets wat met een fysieke handicap toch nét iets moeilijker is.

Als u als "alledaagse mens" geen boodschap hebt aan info over bv. genetische manipulatie, en u vindt dat dat voor iedereen geldt, waarom is er dan zo'n hetze rond GMO's? Misschien is neutrale, correcte informatie nu eenmaal niet te vangen in slogans, one-liners, ... Hetzelfde voor voedselveiligheid, dolle koeien en plofkippen, het leven is nu eenmaal ingewikkeld. Zij die meer wíllen weten, moeten het toch ook ergens kunnen halen? Ik vrees dat de gemiddelde "alledaagse mens" net wél een boodschap heeft aan dergelijke informatie, maar zich al te gemakkelijk gewonnen geeft. Als het niet in 3 minuten, een one-liner, een krantenkop te vangen is, dan hoeft het al niet meer.

De clou van het verhaal, naar mijn nog steeds bescheiden mening, is dit: als het de bedoeling is om iets uit te leggen aan een wetenschappelijk niet-onderlegd publiek, dan zal de wetenschapper met zijn ballon naar beneden moeten komen ... maar zijn publiek zal dan zich ook de moeite moeten getroosten om in de ballon te stappen. Als ze dat nalaten, zullen ze wel vaag iets onthouden of begrijpen van de uitleg over dat weidse landschap, maar met eigen ogen zullen ze het nooit zien (het begrijpen dus).


Johan Nijhof - 25/05/04

Daarmee is het meeste wel gezegd over dit punt. Nog één detail:
“Mensen zijn niet gemaakt om te dienen als databases.” Een mens is weliswaar breder inzetbaar, maar een menselijk brein is ook een heel goede database. De opslagcapaciteit is dan ook dusdanig, dat een wél geïnteresseerde als hij/zij tijd van leven had, zeker 300 jaar door zou kunnen gaan met het opslaan van informatie.
Daarom is de aversie tegen het vergaren van parate kennis ook zo merkwaardig. Wordt zij gevoed door de gedachte: “Het is allemaal oproepbaar, dus wat zou ik het allemaal downloaden?” Als de noodzaak actueel wordt, zou men een programmaatje willen downloaden, zoals het in de film “The Matrixx” gebeurt.
In de praktijk werkt het zo niet: alle talenkennis b.v. dient parate kennis te zijn. Hetzelfde geldt voor topografische kennis. Is de Amerikaanse toerist, die niet weet in welk land hij is in zijn “Do Europe in a week”-programma te benijden? Alle informatie die je dagelijks handelen bepaalt, op je werk, op straat, in het stemhokje, kan maar beter parate kennis zijn.
En gelukkig zijn we daar dan ook voor geequipeerd.


Robert Engel - 25/06/04

Leuk artikel, interessant vraagstuk, grappige reacties! Heeft dhr. Nijhof een dagtaak aan het beantwoorden van de reacties? En hij heeft niet eens zelf het artikel geschreven, wat een betrokkenheid!!

Groet,

Robert Engel


Johan Nijhof - 25/06/04

Een dagtaak nogal! Die heb ik ruimschoots aan mijn werk. Wat ik schrijf berust meestal op parate kennis, er staat veel studiemateriaal in mijn boekenkast en sinds Google is het vinden van vrijwel alle detailvragen een kwestie van hooguit minuten. Dat was immers juist het punt in deze discussie.


Frans Vermeulen - 27/06/04

"Is communicatie (tussen wetenschap en samenleving) dan onmogelijk?" stelt Drs. Ann Van der Auweraert zich (volgens mij althans) terecht die vraag.

Het ware al een hele stap vooruit mocht de wetenschapper inzien dat het "jargon" -vooral de gebruikte niet-taaleigen woorden- de grote struikelblok vormen en er alles moet aan gedaan worden om dit onmaatschappelijke schuttingstaalgebruik af te bouwen; uiteindelijk heeft de maatschappij recht op verstaanbare verslaggeving van het -meestal onrechtstreeks door haar betaalde- wetenschappelijk onderzoek. Pleiten voor het inoefenen van de stelselmatige omzetting naar taaleigen woorden en -zinsbouw ligt dan ook zo voor de hand en heeft bovendien nog het wetenschappelijk voordeel zichzelf te verplichten de dingen nog eens met andere ogen te bekijken en te testen op algemene- en ook eigen verstaanbaarheid, waarbij men niet zelden tot verrassend diepere inzichten komt. De rechte woordkeuze -ook als die moet afwijken van het "internationaal jargon"- is even belangrijk en even onontbeerlijk (voor wie het zien wil) als de "zuivere" wetenschappelijke bouwstenen voor een bepaald onderzoek.

De onmogelijkheid zal wel liggen op het vlak van de stugge openheidsinstelling die de wetenschappen jammer genoeg nog kenmerkt.


c.v.d.braak - 20/09/04

Geheel eens met deze stelling; er moet aan die trainingen iets vooraf gaan: aan toelating tot wetenschappelijk onderwijs zou een toelatingseis van behoorlijk taalgebruik en taalgevoel vooraf moeten (kunnen) gaan. Dat is nog eens utopie!!


Jean-Pierre Dubois - 26/11/04

Zelf ben ik ruim vijfentwintig jaren aan het werk in de journalistiek. Mijn ervaring in de schrijvende pers en in de audiovisuele media is dat een wetenschapsjournalist in de eerste plaats met een goede voorbereiding naar een wetenschapper toe moet stappen en het gesprek niet uit handen mag geven. De kunst is een goed menselijk contact te hebben en dan ook aan de wetenschapper diets te maken wat je wil vragen om zo een goed werkstuk te kunnen maken met heldere en aantrekkelijke uitleg en voorbeelden. Een wetenschapsjournalist mag ook niet zelf in een valkuil trappen, met name alleen of in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in moeilijke wetenschapsartikels, internationale bladen en zogenaamde doorbraken. Een wetenschapsjournalist kan maar best een brede, zeg maar aanstekelijke belangstelling aankweken en levendig houden. Zo kan je immers het gesprek met de wetenschap ook zelf vanuit een ongewone invalshoek aanpakken en hem wellicht ook soms inspireren. Jargon hoort bij het werk en het leven van de wetenschapper. Een journalist is er echter niet om zijn publiek in te wijden in de geheimtaal van wetenschappers. Wel kijk ik uit naar een goed stuk over die taal van wetenschappers.

Ik vind immers dat ook die taal een verhaal bevat voor een breder publiek. Waarom niet meer aandacht voor de eigen aardigheden (eigenaardigheden?) van de onderzoeker? Nee, niet om louter portretjes te schetsen van hoe ze zijn en wat ze doen, en waarom, maar om de nieuwsconsumenten ook wat meer voer te geven over de wetenschapsbeoefening als vak en over de wetenschapper als beoefenaar van een vak dat op zichzelf en als dusdanig ook onderwerp mag zijn. Weinig mensen weten hoe het er in die wereld aan toe gaat. Toon dat ook, verzwijg het niet. Ook niet alle eigenaardigheden.

Zelf ervaar ik de laatste tijd dat sommige mensen geen geduld meer hebben om een betoog met kortere en langere zinnen te lezen, om te luisteren naar een verhaal dat niet in een hap en een zucht wordt verteld. Toch is er hoop, want de beste manier om het tij te keren is met taal en met de gebruikers van die (vak)taal bezig te zijn. Want, mensen houden van verhalen, van 'work in progress', van mensen die zichzelf zijn met al hun hoeken en kanten.

Ik wil van wetenschappers geen vlot afgerichte woordkunstenaars maken. Feit is dat deze mensen vaak geen tijd en geen zin hebben om ook wetenschapscommunicatie nog eens goed te doen, nog eens extra aan te leren. Een manier om wetenschappers toch wat bij te brengen en daar houvast in te geven is meer aandacht te besteden aan hun werkomstandigheden, en dus niet elk onderzoeksonderwerp af te borstelen tot een gestroomlijnd verhaal zonder haperingen, aarzelingen, enzovoort.

Warrig betoog? Welnee, laat geschreven? Dat zeker. Ik heb plannen om met wetenschappers te gaan praten over hoe zij hun verhaal 'in de pers' kregen of willen krijgen, over het verhaal dat zij willen, durven en kunnen vertellen.

Hier staan erg knappe ideeën. Goed zo!


ed van der meulen - 27/03/06

Dat klopt. Vele wetenschappers schrijven slecht. De wetenschapelijke termen die houden het vast. Maar de taal is vaak van lage kwaliteit.

Ook is juist dat wetenschapsjournalistiek niet zo diep gaat. Mensen die wat meer van een onderwerp weten zien er vele gaten vaak in. Ook door anderen juist opgemerkt.

Als een wetenschapper echt iets snapt dan kan hij of zij dat ook in klare taal zeggen. Leer dat hen. En dan met codes erbij. Zodat de wetenschappelijke woorden er automatisch bij komen. Zo kan het ook.

Nu schrijven vele wetenschappers alleen voor de eigen club. Hun peers. En de buren blijven buiten schot. Het nadeel geldt dus ook voor andere wetenschappers. We drijven als wetenschappers zo uit elkaar. De omstandigheden waaronder we vaak werken is debet aan deze slechte ontwikkeling. U heeft daarin gelijk denk ik meneer Jean-Pierre Dubois.

Kijk eens naar de eigen tijdschriften. De eigen clubs.

Terwijl we zoveel van elkaar kunnen leren.

Dus een goede en belangrijke topic is dit.

vriendelijke groeten

ed van der meulen







print pagina

Door het gebruik van stijlbladen is geen aparte 'print pagina' nodig. Gebruik de 'print' functie van uw browser.



tekstgroottekleinmiddelgroot

     
recente reacties

ed van der meulen:
"Dat klopt. Vele wetenschappers schrijven slecht. De wetenschapelijke termen die..."

Jean-Pierre Dubois:
"Zelf ben ik ruim vijfentwintig jaren aan het werk in..."

c.v.d.braak:
"Geheel eens met deze stelling; er moet aan die trainingen..."

Frans Vermeulen:
""Is communicatie (tussen wetenschap en samenleving) dan onmogelijk?" stelt Drs...."

Johan Nijhof:
"Een dagtaak nogal! Die heb ik ruimschoots aan mijn werk...."

Robert Engel:
"Leuk artikel, interessant vraagstuk, grappige reacties! Heeft dhr. Nijhof een..."