Niets is zo vanzelfsprekend als een verplichte literatuurlijst op school
Marita Mathijsen - Universiteit van Amsterdam .. - 26/12/09
| “Met een flinke literaire bagage staan jongeren sterker in het leven, zowel economisch als psychologisch”, stelt Marita Mathijsen. Daarom hoort een stevige literatuurlijst thuis op elke middelbare school. Maar “leraren moeten hun leerlingen wel zo gek maken dat ze voor hun plezier zelf verder op zoek gaan naar het moois dat de Nederlandse literatuur te bieden heeft.” Hoe denkt u hierover?
Stel dat we leefden in een land waarin de canon een vanzelfsprekende zaak was, waarin scholen nog een natuurlijk gezag hadden en het onderwijs een zaak was van vooral de leraren. Stel dat we met zijn allen zouden vinden dat al wie middelbare school heeft doorlopen, kennis moet hebben gemaakt met de literatuur in de eigen taal. Wat zouden we de leerlingen van de hogere klassen van het vwo (nvdr: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, in Vlaanderen het algemeen secundair onderwijs) dan aan Nederlandse literatuur willen meegeven?
We gaan niet discussiëren over wat literatuur nu eigenlijk is en over wat nu het verschil is tussen hoge en lagere literatuur. We gaan ook geen persoonlijk leesdossier samenstellen, we hebben het niet over het leesplezier. We doen gewoon even dat wat eigenlijk elke leraar Nederlands wil: lekker veel goede boeken lezen met de leerlingen en ze zo gek maken dat ze voor hun plezier zelf verder op zoek gaan naar het moois dat de Nederlandse literatuur te bieden heeft.
In zo’n land zou er een verplichte literatuurlijst zijn, met zo’n vijftig boeken die elke vwo’er gelezen zou moeten hebben. Inderdaad, vijftig verplichte werken, ongeveer tien uit de periode tot en met de 18e eeuw, ongeveer twintig voor de 19e en 20e eeuw tot de Tweede Wereldoorlog, twintig daarna. Daarop zouden de boeken staan waarnaar in gesprekken, kranten, opiniebladen en studies wel eens verwezen wordt, zoals Max Havelaar of De avonden. Verder werken waar wel eens citaten uit aangehaald worden, zoals Op hoop van zegen en Gysbreght van Aemstel, of werken waarin karakters voorkomen als Pieter Stastok en Kees de jongen. Kortom: werken die in het collectieve geheugen van de cultuur in Nederland (en Vlaanderen) een plaats hebben gekregen.
Maar sommige van die werken, bijvoorbeeld van Kluun en Heleen van Royen, wil ik echt niet op de canon voor de scholen, dus moet ik een kwaliteitscriterium invoeren. Elk kwaliteitscriterium is aanvechtbaar, maar ik probeer het toch maar: op de lijst komen boeken die volgens de standaardmening tot de Nederlandse literatuur horen. Dat zijn dan gewoonlijk werken met diepgang, een goede stijl en structuur; werken die voorts een tijdloze problematiek aansnijden of juist een tijdgebonden problematiek die dieper inzicht geeft in een veranderende maatschappij.
Zal zo’n literatuurlijst populair worden? Natuurlijk niet. Wiskunde en gymnastiek zijn ook niet populair en toch betwijfelt niemand het nut van die vakken. Maar het zou niet goed zijn als alle leerlingen collectief met weerzin tegen literatuur van school zouden komen. Zo’n twintig procent van de klas zou er plezier aan moeten beleven. Dat kan alleen maar als de leraar een helpende hand biedt. Door uit te leggen in welke context een boek staat en door interpretaties aan te dragen. Voor historische teksten zouden hertalingen gebruikt mogen worden, eventueel zelfs inkortingen. Op de lijst die de Groningse universiteit ontwikkelt, www.lezenvoordelijst.nl wordt de ingekorte versie van Woutertje Pieterse voorgesteld. Het is even slikken, maar toch - beter zo kennisgemaakt dan nooit kennisgemaakt.
Mijn stelling is: met een verplichte literatuurlijst bereiden we jongeren voor op een maatschappij waarin literatuur meetelt en waarin zíj niet meetellen als ze niet een reservoir aan literaire competentie meegekregen hebben. Het is een kwestie van Darwiniaans overleven: met een flinke literaire bagage staan ze sterker in het leven, zowel economisch als psychologisch. | | |
Erik Jongmans - 29/12/09
Dat is wel een héél mooi lijstje, die canon of top 50 van Marita Mathijsen. Ik wou dat ik al die boeken tijdens mijn vwo-tijd had gelezen, zo'n vijfentwintig jaar geleden. Vijftig boeken voor de bovenbouw van vwo is wel erg veel! Dus of het allemaal haalbaar is, weet ik niet. Mijn dochter zit in de eindexamenklas van het vwo en moet al erg veel werkstukken maken, soms over de meest idiote of zinloze onderwerpen. Het wordt eens tijd dat men zich in de eindexamenklassen van het vwo gaat richten op echt belangrijke dingen, waaronder Nederlandse literatuur. Dus als daar wordt gestopt met alle bullshitvakken en -werkstukken, komt er misschien wel ruimte voor Marita's canon? Dat zou mooi zijn!
|
Herman Callens - 29/12/09
"Maar het zou niet goed zijn als alle leerlingen collectief met weerzin tegen literatuur van school zouden komen. Zo’n twintig procent van de klas zou er plezier aan moeten beleven."
Dus tachtig procent hoeft er géén plezier aan te beleven en/of mag met weerzin tegen literatuur van school komen? En zou desondanks, met literaire hoogstandjes die hen zowat door de strot worden geramd, een Darwiniaans nuttige dosis literaire competentie verwerven?
Eén genre is hier alvast stevig present: het sprookje.
|
Lidwien W. - 2/01/10
In onderstaande column 'Een keten van menselijkheid' van Marita Mathijsen in NRC van 2 januari 2010 (http://weblogs.nrc.nl/wetenschap-columns/2010/01/02/een-keten-van-menselijkheid/) legt zij uit waarom literatuur belangrijk is voor o.a. leerlingen op de middelbare school. Dat sluit heel mooi aan bij deze column in Taalschrift, dacht ik zo.
---
EEN KETEN VAN MENSELIJKHEID - Marita Mathijsen
Maar een paar keer per dag gaat het fout. Dan word je gesneden door een auto, kruipt er iemand voor bij de bakker of trap je in een ranzige hondendrol midden op de stoep. Je concept van het beschavingsniveau van Nederland daalt enige decimeters, tot je weer de tram in geholpen wordt met je koffer, iemand je narent met je vergeten paraplu en je een student een omgevallen fiets ziet rechtzetten. Hoe is het in godsnaam mogelijk dat er zoveel mensen zo dicht bij elkaar kunnen wonen zonder dat er voortdurend afbekkerij, terrein veroveren, geduw, gescheld, geweld aan de hand is? Aan de godsdienst kan het niet meer liggen. Dat was een mooie tijd, toen die heel duidelijk de regels aangaf waaraan je je diende te houden: hulpvaardigheid, liefdadigheid, medemenselijkheid, barmhartigheid. Al die deugden die maken dat mismaakten niet in kooien opgesloten worden en als kermisattracties tentoongesteld, dat misdeelden een uitkering kunnen krijgen, dat dementen een menswaardige oude dag kunnen houden. Niet dat de godsdienst in dat opzicht altijd een mooie rol gespeeld heeft. De slavernij bijvoorbeeld, die op initiatief van christenen is afgeschaft, bloeide in een tijd dat heel Europa door en door christelijk was. Maar goed: toen de mensheid nog geloofde, kon je met de bijbel of een ander heilig boek in de hand de regels voor de samenleving vaststellen. De tien geboden en het eigen geweten maakten dat er een consensus was over de moraal.
Waar kunnen we ons nu nog aan vasthouden om niet in een gehaktmolen van agressie terecht te komen? Wie stelt de regels van menselijkheid vast? Het koningshuis? Laat me niet lachen! Schuinsmarcheerders, slimme belastingontduikers, boomkussers, gemaskerde alcoholisten, daar kan geen voorbeeldwerking van uitgaan. De regering? Balkenende? Iemand die het Catshuis zijn verleden afpakt en een Jan-des-Bouvrie interieur aanbrengt? Iemand die Mabel Wisse Smit een leugentje om bestwil aanrekent en zelf de waarheid verdoezelt over zijn Brusselse aspiraties? Wie of wat is dan de autoriteit waaraan we ons eigen gedrag moeten meten? De rechtspraak? Die vrouwenhandelaars laat ontsnappen? Die verkeerde daders jarenlang opsluit? Maar bij wie moeten we dan in godsnaam terecht voor ons geweten, als God niet meer bestaat? Zijn we het zelf? Hoe zit het dan met het geweten van motorrijders die het leven van anderen in gevaar brengen, hoe met tasjesrovers en straatmeubilairvernielers in Amsterdam-West? Dat zijn dan nog naar verhouding kleine misdadigers, met wie we allemaal wel eens geconfronteerd worden, maar hoe moet ik me het geweten voorstellen van mensen die ik alleen maar ken uit de media, zelfmoordterroristen, opiumhandelaars? Harry Mulisch zei eens dat er maar één regel is voor de samenleving: “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Een gulden regel, die in veel godsdiensten en filosofieën voorkomt, maar geeft die voldoende houvast? Kun je volhouden in complexe kwesties als euthanasie of geboortemanipulatie: ik wil niet dat dit mij overkomt, dus zorg ik dat het ook een ander niet gebeurt? Ik wil zelf onder geen beding naar dokter Antinori in Italië (een goed wijnhuis overigens) voor een laat zusje voor mijn dochter – maar moet ik het dan mijn buurvrouw van zestig verbieden?
Denk niet dat ik antwoorden heb op deze vragen. Ik weet alleen zeker dat de literatuur een beetje hulp hierbij kan bieden. Niet dat er in de literatuur staat hoe je je hoort te gedragen in een overvolle wereld met voortdurend veranderende infrastructuren. Literatuur is geen ethiekmachine. Je krijgt geen oplossingen aangereikt voor de moraal van het internet, voor gedragscodes bij een toevloed van vreemdelingen, voor je zelfbehoud in een massameeting. Maar wat de literatuur wel doet is vragen stellen. Ze dwingt je om positie te kiezen in die grenzenloze maatschappij waarin we terechtgekomen zijn. Zij duwt je met de neus op kwesties als euthanasie, klonen, allochtonen, vluchtelingen, opvoedingseisen, dierenmishandeling, autoriteitsontkenning. Adriaan van Dis beschrijft in De wandelaar de randen van de Parijse maatschappij met zwervers, vluchtelingen, allochtonen, die elkaar naar het leven staan en toch is er een keten van menselijkheid. Stefan Brijs laat in De engelenmaker een autistische arts zijn gang gaan met het klonen van leven. Arnon Grunberg stelt de onnatuurlijke verhouding die sommige ouders met hun kinderen hebben in Tirza aan de orde. In De asielzoeker gaat het over gewetenloosheid van een doorgedraaide maatschappij. Herman Kochs populaire Het diner is een meedogenloze portrettering van moderne ouders die hoe dan ook altijd hun kinderen beschermen. Charlotte Mutsaers dwingt je in Koetsier Herfst de dierenmishandeling te ondergaan die zo gewoon is ten behoeve van de consumptie. Het zijn allemaal recente boeken die je aan het denken zetten en je dwingen een eigen positie te bepalen in gewetenskwesties.
Dit betekent nog niet dat literatuur nu de nieuwe godsdienst is. Ze is alleen wel cruciaal voor het nadenken over ethische vragen en voor het afpellen van schellen die voor de ogen zitten. Ikzelf ben ervan overtuigd dat er over een eeuw met schande over de twintigste en eenentwintigste eeuw gesproken zal worden, vanwege de omgang met dieren, die stelselmatig opgefokt werden als industriële producten om vervolgens massaal afgeslacht en verwerkt te worden voor consumptie. Of voor de ruimoven, als er via het dier een kleine kans was op overdracht van een virus. De bio-industrie zal middeleeuws genoemd gaan worden, en op de lijst komen te staan van overwonnen onbeschaafdheden als slavernij, kinderarbeid, de doodstraf. Maar dit inzicht is nog niet algemeen. Literatuur kan daarbij helpen – door het probleem uit te vergroten en extreem te maken, zoals Mutsaers inderdaad doet in haar laatste boek. De wetenschap helpt daarbij doordat zij steeds meer ontdekt over de intelligentie en sociale vaardigheden van dieren, maar daar tegenover staat de wetenschap die de bio-industrie steeds verder perfectioneert. Ook in het verleden heeft de literatuur keer op keer geholpen bij de bewustmaking van morele dilemma’s. Zij heeft de ellende van de slavernij invoelbaar gemaakt, de kinderarbeid helpen verbieden, het cultuurstelsel in Nederlands-Indië helpen afschaffen, de uitbuiting van arbeiders aan de kaak gesteld.
Literatuur stelt gewetensvragen zo aan de orde stelt dat de lezer gedwongen wordt positie te kiezen. Doordat de problematische moraal in de literatuur uitvergroot wordt, richt de literatuur de lezer naar de juiste keuzes, voor zover die er zijn. Niet dat die in de goede boeken expliciet uitgeschreven worden. De conclusie moet de lezer zelf trekken. Daarom is het ook zo goed dat er literatuurlijsten op scholen zijn. Volg de gemakzuchtige leraren uit de jaren zeventig van de vorige eeuw niet, die lezen vooral leuk wilden houden. Wiskunde en gymnastiek zijn ook niet leuk en toch protesteert niemand tegen het nut van die vakken. Leerlingen die de juiste literatuur lezen, worden vanzelfsprekend in het kiezen van een goede moraal geschoold. Dat ze dan ook nog in goede taal en stijl geschoold worden is een bijkomend groot voordeel. Als volwassenen zullen ze zelf ontdekken dat literatuur helpt morele posities te kiezen in een tijd waarin er geen autoriteiten meer zijn voor de moraal en we voor onze keuzen op onszelf zijn aangewezen.
|
Anja de Boer - 2/01/10
Als Lidwien dan toch begint met te strooien met columns van Marita Mathijsen, dan lijkt mij Marita’s column ‘Canongesprekken’ uit NRC Handelsblad van 19 maart 2005 nog beter bij de Taalschriftcolumn aan te sluiten. Deze column staat op haar eigen webpage
http://home.medewerker.uva.nl/m.t.c.mathijsen-verkooijen/
------
Canongesprekken
“Flauwekul, met vijftig nummers krijg je toch niet alle titels van de Nederlandse literatuur die van belang zijn bij elkaar!” Leunend tegen de boekenkast op mijn kamer gesticuleerde mijn collega driftig. “Over tien jaar lachen ze ons uit om zo’n minimalisme. Realiseer je je wel wat er allemaal moet worden weggelaten?” Ik deed een poging om het getal van vijftig nog wat op te schroeven. “Stel dat we er nou 55 van maken. Ieder mag nog een titel toevoegen aan zijn lijst en dan blijven er nog twee over voor werken waar we het echt alledrie over eens zijn. Slauerhoff bijvoorbeeld, of Elsschot.” “Laten we het nou asjeblieft bij die vijftig houden”, zei mijn andere collega. “In essentie maakt het niets uit. Elk getal is willekeurig, maar vijftig is tenminste een rond getal.” Foeterend en moeizaam kwamen we tot een accoord.
We hadden met de krant afgesproken ter gelegenheid van de boekenweek een lijst van vijftig titels te maken die elke Nederlander gelezen zou moeten hebben, voorzien van een toelichting en een pleidooi voor het lezen van literatuur. Met ons drieën, twee zittende en een toekomstige hoogleraar van de Amsterdamse neerlandistiekafdeling zouden we dat varkentje wel eens even wassen. Het getal van vijftig was inderdaad volledig toevallig en had alleen maar met de omvang van de krant te maken. Honderd titels hadden we veel liever gehad, maar dat kon niet vanwege de 4000 woorden die de krant ons ter beschikking stelde. Met minder zouden we onszelf blameren. Bovendien zou veel meer dan vijftig ook uitgelegd kunnen worden als hautain. Goedwillende lezers mochten we niet ontmoedigen door een geweldig aantal. Eventuele lacunes zouden die zonder al te veel moeite moeten kunnen inhalen. Collega P. maakte berekeningen: als we zeven periodes in de Nederlandse letterkunde zouden onderscheiden, kreeg de vroegste periode, die van de hoofsheid en het heldendicht vier titels, tot de zestiende eeuw zouden er zeven titels zijn die de moeite waard waren, de zeventiende eeuw was in haar eentje tien titels waard, de achttiende vijf en de negentiende acht. De twintigste eeuw zou in twee periodes ingedeeld worden, met een breuk precies in het midden van de eeuw. Acht titels voor de eerste helft, zeven titels voor de andere. Collega P. heeft niets met getallen, zegt hij, maar hij verblufte ons toch door zijn verdelingsvoorstel, dat gepaard ging met een idee voor de verdeling van de omvang. Ieder 1100 woorden en dan zo’n 800 voor de inleiding. V. en ik gingen tellen. P. zou de periode tot en met de zeventiende eeuw voor zijn rekening nemen en nam daarmee 21 titels in beslag. Ikzelf zou de twee volgende eeuwen krijgen met 14 titels en V. kreeg 15 titels voor de laatste eeuw. We kregen vaag de indruk dat we misdeeld werden in titels, maar P. rekende ons voor dat het aantal per eeuw relatief groter werd en daar hadden wij geen weerwoord op. Maar we voelden ons bepaald niet gemakkelijk bij deze rekenkamerbehandeling van de literatuur. We zagen echter geen andere manier om ons annexatiegedrag ten opzichte van elkaar in te dammen. Dus stuurden we elkaar naar huis met de opdracht om titels te gaan noemen die absoluut onmisbaar zouden zijn op een canon van de Nederlandse literatuur.
De volgende keer lag er een groslijst van iedereen op tafel. Bij mij stonden de voorspelbare Multatuli en Wolff/Deken erop, maar ook Poot, Belle van Zuylen, Weijerman, Bilderdijk, Staring, Huet, Kloos, de brieven en de verzen van De Schoolmeester, benevens Gorters Verzen van 1890. Maar ik zat flink boven de taks. V. maakte het nog bonter met 28 titels, waaronder het verhaal De wingersrank van Bordewijk, de Kellner en de levenden van Vestdijk, het werk van Frans Kellendonk, Elsschot en Nescio, Walschap en Teirlinck. Onze collega van de vroegste eeuwen had slimmer gespeeld door slechts een klein overgewicht aan titels in te leveren. De discussies die volgden hadden veel weg van kaartspel in een Limburgs café. Iedereen moest inleveren, de een wat meer dan de ander. “Thomas, hoe kun je in hemelsnaam dat verhaal van Bordewijk erop zetten, terwijl we Bint hebben?” “Marita, je kunt toch niet serieus menen dat Belle van Zuylen op de lijst moet. Haar brieven zijn heus wel aardig, maar die romans, dat is toch derderangs geschrijf over wie-krijgt-wie! Bovendien schreef ze in het Frans.” “Ze hoort toch tot het Nederlands taalgebied. Erasmus staat er ook op.” “ Ja, en Vondel ook, al is die in Keulen geboren.” “Waarom heb je eigenlijk van Vondel de Gijsbrecht gekozen, Herman? De Lucifer is toch veel moderner?” “Vind je dat modern, dat geschetter van duivels en engelen op het toneel?” “Dat is juist zo mooi, het zijn abstracties van macht en juist daardoor zijn ze veel eigentijdser dan die historische figuren in de Gijsbrecht.” Al bekvechtend kwamen we tot de conclusie dat we op deze manier nooit de boel tot 50 titels teruggebracht kregen. We spraken af dat iedereen een titel mocht laten passeren die met zijn private voorkeuren te maken had. Ik zal u niet verraden welke titels door P. en V. als privécanon werden ingebracht, maar ik zal niet achterhouden dat ikzelf uit eigen fascinatie de gedichten van De Schoolmeester inbracht. Verder moest er keihard gesnoeid worden. De periodes hadden we inmiddels teruggebracht tot zes. P. zou aanspraak mogen maken op 17 titels, ik op 18, en V. zou er 15 voor de twintigste eeuw krijgen. Opnieuw gingen we met huiswerk heen en weer kwamen we bij elkaar. Iedereen had sluipwegen ontdekt. Als je een schrijver noemt zonder een titel van zijn werk te geven, telt die niet mee. Zo wist ik een flink aantal schrijvers in de lijst te smokkelen zonder dat ik over mijn kwantum heenging. Ik noemde Bilderdijk als een van de interessantste schrijvers van de periode, maar een titel kwam niet over mijn lippen. Ook Busken Huet onderging deze behandeling. Bij Gorter heb ik lang geaarzeld: zouden alle mensen van Nederland de Mei gelezen moeten hebben of juist zijn sensitivistische verzen? De Mei kun je niet overslaan vanwege de beginregels, maar de Verzen 1890 horen bij de mooiste dichtbundels van de Nederlandse literatuur. Ik redde me uit het dilemma door de Mei te noemen, en het in het algemeen over zijn latere poëzie te hebben. Even vals speelde ik met brieven. De achttiende- en de negentiende-eeuwse schrijvers zijn zulke verdraaid goede brievenschrijvers, en behalve Van Gogh had ik ook nog titels willen noemen van de brievenbundels van Betje Wolff, van Bilderdijk, De Schoolmeester en Multatuli. Ik heb het gelaten bij de namen alleen.
Collega V. bleek op dezelfde manier Hugo-de-Groot-in-de-boekenkist gespeeld te hebben. Zijn verstekelingen waren Sybren Polet en Lidy van Marissing, Bloem, Achterberg, Haasse, Vasalis en Ida Gerhardt. Gewiekst haalde hij een versregel van Hugo Claus aan, waardoor hij aandacht aan zijn poëtisch oeuvre kon schenken. Collega P. stond ons minzaam de trucages toe. In zijn periode zijn de schrijversnamen nog niet zo van belang.
We bekeken de lijst die nu ontstaan was. “Waar is Op hoop van zegen gebleven, Thomas?” “Ik ging ervan uit dat jij die zou nemen. Dat is toch negentiende eeuw.” “Precies in 1900 geschreven, dus ik dacht dat hij bij jou hoorde.” “Kun jij hem gebruiken?” “Jazeker, ik kan hem laten aansluiten bij de naturalisten. Maar ik heb geen plaats meer”. “ Dan moet je iemand anders weghalen.” Zuchtend verdween Willem Kloos van de lijst om plaats te maken voor Herman Heijermans. “Moeten we nou echt Ruusbroec lezen, Herman? Kun je hem niet verwisselen voor Hadewijch, heb je nog een vrouw erbij in jouw tijd.” Collega P. schrapte ter plekke wat regels en bouwde de tekst om naar een dichteres. Ik was nog ontevreden over de lijst van de twintigste eeuw. Veel te weinig van de jongere schrijvers, dacht ik. “We kunnen dit niet maken,” zei ik. “Geen Kellendonk, geen Van der Heijden.” “Ja, die zou ik wel willen, maar ik heb geen reserve meer. Kun jij niet wat inleveren? Die negentiende eeuw, daar kan toch best wat af.” “Waar dacht je aan?” “De Schoolmeester bijvoorbeeld…” “Geen sprake van. De Schoolmeester erin, of ik eruit. Maar ik stel wel een titel uit de achttiende eeuw ter beschikking. Jacob Campo Weijerman, dat is een interessante vent, maar je hoeft hem toch niet onontkoombaar gelezen te hebben. Ik geef je hem voor Van der Heijden.”
Over honderd jaar bestudeert een neerlandicus de lijst van 50 te lezen boeken uit 2005. “Wat interessant”, zal die denken. “Dat ze toen dachten dat Ruusbroec en Kellendonk niet op de lijst hoefden. En dat ze er wel Heijermans en Mutsaers op hebben staan. Er is toch veel veranderd.”
|
Johan Nijhof - 4/01/10
Een heel acceptabel lijstje. Van mij hoeft De Schoolmeester er absoluut niet in, ik zou zelfs niet weten waarom. Niets tegen Bordewijks Bint, maar Karakter geeft leerlingen beslist meer mee. Ook ik zou Kellendonk wel op die lijst hebben gewild. Overigen ook Bert Alberts: liefst De Eilanden.
Wat betreft die vele werkstukken: ja, er worden teveel schrijfsels gevergd, en dat gaat ook ten koste van de leestijd.
|
Werner De Vyver - 9/01/10
"Maar het zou niet goed zijn als alle leerlingen collectief met weerzin tegen literatuur van school zouden komen. Zo’n twintig procent van de klas zou er plezier aan moeten beleven."
Met dit lijstje zou 20 procent al een groot succes zijn. Voor het merendeel vind ik deze 50 boeken loodzware lectuur waarin het plezier ver te zoeken is en waar je echt niet zomaar leesplezier kunt opwekken. In dergelijke literatuur zit natuurlijk wel een grote esthetische waarde, maar die kun je niet ontdekken als je niet eerst jarenlang warm bent gemaakt voor lezen via lectuur die echt leesplezier opwekt: prentenboeken, strips, jeugdromans, spannende boeken, fantasy, SF, internationale bestsellers... En dan vergeet ik nog wel een en ander.
|
Calili - 12/01/10
Mij lijkt het de taak van het onderwijs om een aantal van die werken klassikaal te ontsluiten (context, taal ...) en ze in de schoolbibliotheek aan te bieden. Voor de rest vind ik het heel erg belangrijk dat de school iedereen met plezier leert lezen, wat dan ook. Het is goed voor de taalontwikkeling én het verzet de gedachten.
Ik heb zelf vroeger enorm genoten van Bredero, Vondel, Walschap, Nooteboom, Goethe, Nietzsche, Botho Strauss en noem maar op. Maar nu ik kleine kinderen (en minder tijd) heb, geniet ik vooral van Stephen King, John Grisham, Nicci French, Aspe ... En natuurlijk ook van Pluk van de Petteflet, Otje en al die andere prachtige kinderboeken.
|
Janien Benaets - 12/01/10
Marita Mathijsen. Welke leraar Nederlands, welke literatuurdocent in het bijzonder kent haar niet? Schrijft zij niet mee aan de bijbel voor het literatuuronderwijs? Voor literatuureducatie tout court? Ik heb het nooit anders geweten, en gelukkig blijft ze voortschrijven, zoals hier in dit artikel én in de reactieruimtes ...
Wat ik van de (verplichte) literatuurlijsten vind? Ik pleegde er onlangs een blogpostje over:
http://janien.wordpress.com/2009/11/04/lang-leve-het-wilde- kiezen-over-de-verplichte-literatuurlijsten/. Mijn links aldaar wil ik alsnog aanvullen met de indrukwekkende canon van Marita Mathijsen!
Zie a.u.b. ook mijn "kadering van het wilde kiezen":
Het 'wilde kiezen' waar ik voor pleit, hangt niet in het luchtledige, maar kadert
- in een 'filosofie' die het grootste respect voor de lezer wil opbrengen (i.c. jongeren, jongvolwassenen van 16-18 jaar, de groep die ik het beste 'ken', aan het einde van hun middelbareschooltraject), mensen met verstand, bedoel ik;
- in de context van de actualiteit van het culturele leven;
- in een relatie docent-leerling, waarbij de docent met de leerling in permanente dialoog is over die boekenkeuze: noem het 'begeleidend', d.i. zoekend, discussiërend, het leesproces bewakend, het product beoordelend en erover reflecterend, in een poging tot smaak- , identiteits- en literairecompetentie-ontwikkeling.
Het 'wilde kiezen' is geen gemakkelijkheidsoplossing, geen nattevingerwerk, en wil de jonge lezer zeker niet in de kou laten. Integendeel! Het is een zaak van geloof, hoop en liefde in het bijeenbrengen en ja, ook het met elkaar 'verzoenen', van jongeren, boeken en literatuur.
07/11/2009 16:07, www.radio1.be.
|
Jaap Bosman - 12/01/10
Natuurlijk, een lijstje. Maar voor de liefhebber zou toch de mogelijkheid moeten bestaan om andere boeken te lezen dan die van de lijst. Dat voorkomt allerlei gedoe over wat er wel of niet op zo'n lijst hoort. En op een examen kan de leerling dan fijn toelichten waarom ze andere boeken gelezen heeft. En de leraar hoeft niet jaar in jaar uit dezelfde titels uit te vragen en hoort ook eens iets verfrissends.
|
Ikke - 13/01/10
Iedereen heeft andere interesses en ik weet wel dat bij mij (van jongs af aan een boekenwurm) het plezier in lezen enorm is vergald door een verplichte lijst op het vwo (zo'n tien jaar geleden). Als het onderwijs het voor elkaar krijgt om zelfs bij de mensen die van lezen houden zo'n afkeer te veroorzaken, denken ze dan echt dat met dit literatuuronderwijs de mensen die niet zo veel lezen opeens de boeken in duiken?
Overigens, inmiddels lees ik weer met veel plezier, maar zelden literatuur...
|
Berend Willem Hietbrink - 17/01/10
Een heel acceptabel lijstje. Van mij hoeft De Schoolmeester er absoluut niet in, ik zou zelfs niet weten waarom. Nijhof weer is natuurlijk zelf de schoolmeester.
1e dit hele gedoe is leesdwang. dat het innerlijk Behang van Hans Lodeizen er niet in staat...Schande! Iemand die de nederlandse taal ooit verlost heeft van het corset der rijmelarije... van Ostayen staat er toch ook in. Jan Arends mis ik en .... A. punt Moonen de Jean Genet der lage Landen... ja en ieder heeft zijn eigen lijstje.... gelukig maar. Waar ben je dan voor geslaagd als je al die boeken gelezen hebt ? O ja dat is waar ook... het onzinnig systeem van de Nederlandse Letterkunde. Woonwagen in het Frans is roulotte=rol-hut. viva le France! Ferme La bouce!
|
Johan Nijhof - 18/01/10
Hietbrink heeft gelijk met zijn sneer. Op je oude dag weet je niet meer of de kalk van het bord komt of van jezelf stamt. Beroepsdeformatie, en nog wel binnen 15 jaar. Natuurlijk hoort Lodeizen erbij! En ook enige schoolmeesters zoals misschien Levi Weemoedt en Schimmel (Sinjeur Semeyns).
Maar is het wel logisch zich tegen een lijstje te verklaren en het tegelijkertijd uit te willen breiden?
Misschien het Japanse systeem van het shogunaat: voor elke nieuwgeborene een oud mannetje inleveren? Dus voor elke nieuwe Grunberg een Vondel schrappen?
|
berend willem hietbrink - 18/01/10
Geachte Heer Nijhof; Dat ze een lijst samen stellen van de
boeken die men niet moét lezen, en dan de rest aan vrije keus
overlaten... dan komen we niet eens aan de helft. Geen dwang, geen polemieken en geen voorkeursbehandeling of belangen verstrengelingen. Laatste nieuws! Het dagboek van Mies Gies is thans in voorbereiding, dus afwachten maar.
|
Johan Nijhof - 22/01/10
Het destijds door mij gloedvol verdedigde “zeilmeisje” bezorgde mij een schok door op haar weblog de lezers toe te vertrouwen dat haar favoriete schrijfster Carry Slee was (en haar favoriete film Waterworld). Toegegeven, van de geringe kwaliteit van Carry Slee is niet iedereen overtuigd, maar Waterworld is in elk geval naar behoren geflopt. Een aardig geval van discrepantie tussen wat je gebruiken kunt in je leven en wat je de facto voorgeschoteld krijgt. Ik ben ervan overtuigd, dat b.v. een werk als de “Roman de la rose” een onschatbare mentale invloed heeft uitgeoefend op het gros van zijn lezers, en daarmee op de beschaving. De cyclus van Arthurromans, die immers bewuste politieke propaganda bevatten, deden dat uiteraard ook. Een ridderideaal met de bijbehorende deugden is puur door de literatuur verbreid en heeft ons beslist goed gedaan.
Een vrije keuze voor onvolwassenen, is dat eigenlijk wel mogelijk bij literatuur? De werken van de SS-er Konsalik, uitpuilend van geweldverheerlijking en racisme, liggen nog altijd stapels dik in de boekwinkels en - niet te vergeten - vullen de boekenkasten van de ouders. Woensdag j.l. wees de pianist Lugansky er in een interview (NRC) op, dat tweejarigen in het algemeen voor Mozart zouden kiezen, en niet voor heavy metal, maar “de media het publiek wijs maken dat klassieke muziek elitair is”. De jongeren worden bewust, omwille van het gewin, omgeturnd.
Op het ogenblik is de doorsnee Amerikaanse film een rampenfilm, horror scoort ook uitstekend, en dan hebben we voor de variatie ook nog perverse seriemoorden. Alleen “De Matrix” bood nog hoop. De situatie weerspiegelt het algemene pessimisme en de argwaan tegen de medemens. Bij de literatuur is het dus niet anders. Waarschijnlijk altijd nog beter dan het geval Tim waarnaar Janien verwijst:
"Waarom moeten we eigenlijk al die verhalen en gedichten lezen?? Wat is daar het nut van? Ik zie het niet! Ik heb er niks aan! Mijn ouders lezen ook geen boeken. Wij hebben thuis geen boeken, en als ik dat zo zie: doen wij het slechter dan andere mensen? Zijn wij ongelukkiger?? Nee!!"
Het is weinig aannemelijk, dat Tim thuis iets anders hoort, en dat is het problem van de school.
|
Irina Rempt - 26/01/10
Is de tweede helft van de twintigste eeuw zo weinig divers dat er twee keer Hermans en maar liefst drie keer Mulisch op moet? Waar zijn Brakman, Vroman, en zelfs Reve? Ik dacht dat het de bedoeling was van een canon om een zo volledig mogelijk beeld te geven.
|
Hugo Brems - 26/01/10
Indien 'Kortom: werken die in het collectieve geheugen van de cultuur in Nederland (en Vlaanderen) een plaats hebben gekregen' werkelijk het criterium is, waar blijven dan de boeken die in het collectieve geheugen van de cultuur in Vlaanderen een belangrijke plaats hebben? Om maar wat te noemen 'De leeuw van Vlaanderen' van Conscience, Gezelle, Streuvels, Buysse, Van de Woestijne, 'Houtekiet' van Walschap...
Alweer blijkt de bijdrage van Vlaanderen tot de canon van de Nederlandse literatuur na de middeleeuwen beperkt tot de obligate Elsschot, Van Ostaijen, Claus en Boon. De haakjes in het citaat staan er duidelijk niet toevallig.
|
johan nijhof - 29/01/10
Vroman hoort er zeker bij. Reve's magnum opus stáát erbij, al is het dan van 1947. Mulisch relatief zwakke Aanslag moet er dan maar af.
Houtekiet (of Zuster Virgilia!) zijn onmisbaar op zo'n lijst, dat is waar. Conscience had het probleem dat hij wel veel lezers had, maar niet schrijven kon. Moeten hedendaagse Vlaamse en Nederlandse jongeren daar echt mee gekweld worden?
Met Streuvels zouden we werk hebben dat in overeenstemming met de tijdgeest bij de nazi´s in goede aarde viel. Meer literair historisch gewenst dan vanwege de intrinstieke kwaliteiten.
|
Alike Last - 22/02/10
Graag zou ik een opmerking maken over het belang van lezen in het algemeen, nog even los van het feit of het 'Literatuur' betreft of niet, inclusief kranten en stripboeken en de ondertiteling op televisie.
In het 'Read aloud handbook' van Jim Trealease staat veel geschreven over het belang van voorlezen en lezen en wat dit alleen al doet met de mentale ontwikkeling en de ontwikkeling van de woordenschat.
Dit boek raad ik iedereen aan die (jonge) kinderen heeft of met kinderen werkt, evenals bibliothecarissen en boekenwinkeliers (beide M/V)! In dit boek vind je vele tips om kinderen 'zo gek te maken om te gaan lezen'. Moet dat in het begin per se literatuur zijn? Als je één keer de leeshonger kent, dan ontstaat vanzelf behoefte aan meer en verdieping.
|
Johan Nijhof - 1/03/10
Voorlezen is natuurlijk de optimale manier om die behoefte te wekken. Ikzelf was als kind op die leeftijd te lui om zelf te leren lezen. Voorgelezen worden was immers wel zo gemakkelijk. Mijn vader, zelf leraar, had dat spoedig door en stopte abrupt met voorlezen. In een paar weken kon ik het zelf en deed ik weinig anders meer.
Literatuur komt dan met de tijd wel, maar je moet kinderen ook weer niet verpesten met lage kwaliteit. En die is er nu eenmaal bij de vleet.
|
|
Door het gebruik van stijlbladen is geen aparte 'print pagina' nodig. Gebruik de 'print' functie van uw browser.
|
|