home > reportage > Vloeiend meertalig op je zesde verjaardag

reportage

Vloeiend meertalig op je zesde verjaardag

Interview & foto's: Ben Salemans - 15/10/03

Vlaams minister van onderwijs Marleen Vanderpoorten wil ook leerlingen op veel jongere leeftijd dan nu de kans geven om vreemde talen te leren. In sommige Rotterdamse basisscholen krijgen kleuters Engelse les. Maria van der Hoeven, Nederlands minister van onderwijs, heeft daar geen bezwaar tegen. Sluit meertalig onderwijs aan bij de taalontwikkeling van kinderen of maakt het ze monddood? Paula Fikkert en Annemarie Schaerlaekens, experts in taalontwikkeling, geven antwoord.

Taalschrift: Is het waar dat jonge kinderen heel gemakkelijk en onbewust verschillende talen kunnen leren? Tot welke leeftijd kunnen ze dat?
Toren van Pisa met Engelse en Nederlandse woorden; tekening van Joost Salemans, 11 jaar

Dr. Paula Fikkert: "Hoe jonger kinderen zijn, des te flexibeler hun hersenen zijn. Dan kunnen ze moeiteloos verschillende talen leren."

Paula Fikkert: "Dat is een van de vragen die ouders mij het meest stellen. Hoe jonger kinderen zijn, des te flexibeler hun hersenen zijn. Dan kunnen ze moeiteloos verschillende talen leren. Als ze ouder worden neemt hun onbewuste taalleervermogen af. Hoe jonger ze zijn, hoe gemakkelijker het leren van een of meer talen gaat. Maar een Nederlands kind van tien of twaalf jaar dat naar de VS verhuist, zal spontaan, onbewust én moeiteloos het Engels binnen een paar maanden oppikken."

Annemarie Schaerlaekens: "De flexibiliteit van de hersenen is bij kinderen vóór de puberteit wezenlijk anders dan bij kinderen in de puberteit. Niettemin is het lastig om duidelijke leeftijdsgrenzen aan te geven, want zo'n grens verschilt van kind tot kind. Tot en met hun tiende, elfde jaar leren kinderen talen spontaan, onbewust, moeiteloos. Het heeft geen zin om die jonge kinderen expliciete regels te onderwijzen om de structuur van een (vreemde) taal beter te laten doorgronden. Bied die jongere kinderen maar zoveel mogelijk taal aan - we zeggen wel eens: "geef ze een taalbad". Dan leren ze die taal vanzelf. Als kinderen de puberteit ingaan, gaan om de een of andere reden de hersenen anders werken. Die worden stugger, minder elastisch en veel minder geschikt om taal spontaan en automatisch te leren. Jonge pubers kunnen nog steeds vrij gemakkelijk een nieuwe taal leren. Maar met enkel een taalbad kom je er niet. Gelukkig kun je kinderen op die leeftijd al wel hulpmiddelen als grammaticaregels aanreiken. Paula Fikkert vertelde me dat haar dochter van vier binnen een paar maanden het Zwitserduits niet meer beheerste. Het is inderdaad opvallend hoe snel taalverlies bij jonge kinderen kan optreden. Taal gaat er even snel in als die er weer uitgaat. Die vaststelling heeft gevolgen voor de inrichting van tweetalig onderwijs. Bij tweetalig onderwijs moet je op termijn denken. Alleen een tweede taal aan kleuters geven en daarna niet meer heeft geen zin. Als je jongere kinderen op school een tweede taal leert, dan moet je daar zeker tot hun elfde of twaalfde jaar mee doorgaan. Anders verliezen ze die taal heel snel."

Taalschrift: Raken kinderen niet in de war als ze in hun baby- of peutertijd al worden geconfronteerd met twee verschillende talen?

Paula Fikkert: "In de war niet, nee, maar het is het gemakkelijkst voor een kind als het de twee of meer talen in verschillende leeromgevingen krijgt aangeboden. In de praktijk werken OPOL (One Parent One Language), OTOL (One Teacher One Language) of OSOL (One Situation One Language) het eenvoudigst. Het kind moet gemakkelijk situaties kunnen herkennen waarin een bepaalde taal wordt gesproken. Als de moeder in de ene taal of dialect met haar kind spreekt en de vader in een andere taal, zal het kind beide talen perfect leren spreken. Ik ken veel ouders die beiden hetzelfde dialect spreken, maar toch hebben besloten om Algemeen Nederlands met hun kinderen te spreken, uit angst dat de kinderen minder goed Nederlands zouden leren spreken door dat dialect. Die angst is echt ongegrond. Als het puur om het leren van talen gaat, zou bijvoorbeeld de ene ouder dialect met het kind kunnen spreken en de andere ouder Algemeen Nederlands. Dan leert het kind zonder moeite in een keer twee talen."

Annemarie Schaerlaekens: "De laatste jaren hebben onderzoekers met nieuwe technieken - bestudering van babyzuigreflexen, hersenscans - bewezen dat jonge baby's heel gericht luisteren naar fonemen of fonologische kenmerken van klanken die ze uit hun omgeving oppikken. Als kinderen tweetalig worden opgevoed, horen ze al op de leeftijd van 9 maanden heel duidelijk het verschil tussen de twee talen."

Taalschrift: Kunnen kinderen Engels leren als ze veel naar Engelstalige kindertelevisieprogramma's kijken?

Paula Fikkert: "Taal is in eerste instantie een communicatiemiddel tussen mensen. Televisie is zo passief, zo weinig communicatief. Ze krijgen natuurlijk wel iets mee van de taal, maar kinderen die elke zondag veel uren naar Foxkids kijken zullen niet zomaar Engels leren. Echt communiceren met kinderen, waarbij ze gestimuleerd worden om ook zelf taal te gebruiken, is vele malen effectiever."

Dieuwke, meisje van vijf jaar, kijkt televisie

Annemarie Schaerlaekens: "Kinderen leren via televisie veel meer van een vreemde taal dan we vroeger dachten."

Annemarie Schaerlaekens: "Waarschijnlijk is echte communicatie inderdaad het best voor taalontwikkeling. Maar ik denk dat we televisie als taalleerhulpmiddel niet moeten onderschatten. Kinderen pikken via televisie veel meer op van een vreemde taal dan we vroeger dachten. In Leuven is daar onderzoek naar verricht. Onderzoekers lieten kinderen fragmenten zien van Pipi Langkous in het Deens en in het Japans. Resultaat: de kinderen bleken op die manier toch verbazend veel woorden op te pikken uit deze voor hen totaal vreemde talen. In regio's met grote Europese talen als Duits, Italiaans en Frans wordt de taal van buitenlandse televisieprogramma's of films gewoon 'gedubd', 'oversproken' door de landstaal. Dat is echt jammer voor mensen die een vreemde taal willen leren. Ik vind ondertiteling veel beter. Er blijft natuurlijk een verschil tussen taalperceptie (luisteren en verstaan/begrijpen) en taalproductie (zelf spreken). Maar ook dat verschil is waarschijnlijk niet zo groot als meestal wordt gedacht. Op de taalpathologische afdeling van ons ziekenhuis hebben we wel eens kinderen die nog nooit gesproken hebben omdat ze een keelstoma hebben. Maar ze verstaan de taal perfect. Ik heb al enkele keren meegemaakt dat bij een kind van vier jaar zo'n stoma werd dichtgemaakt, zodat dat kind eindelijk voor het eerst zijn stem kon gaan gebruiken. Binnen enkele weken leerde het perfect spreken."

Taalschrift: Jonge kinderen kunnen dus moeiteloos een tweede taal, zoals het Engels, leren. Moeten we het onderwijs daar dan maar vlug op afstemmen, zoals het nu al gebeurt in enkele Rotterdamse scholen? Moeten we zo vlug mogelijk tweetalig onderwijs introduceren?

Paula Fikkert: "Ik ben er in principe voorstander van om kinderen zo vroeg mogelijk te confronteren met tweetalig onderwijs. Jonge kinderen kunnen zo gemakkelijk, onbewust en zonder inspanning talen leren. Hoe jonger ze zijn, des te sneller dat gaat. Later moeten ze toch allemaal Engels leren. Als een kind elf jaar is, zal het lang niet zo snel en makkelijk Engels leren. Begin er dan maar zo vroeg mogelijk mee, zou je zo zeggen. Toch heb ik ook wel mijn bedenkingen bij de vlugge invoering van tweetalig onderwijs. In vogelvlucht denk ik aan problemen voor allochtone kinderen en aan de overvolle lesroosters die weinig ruimte laten voor nieuwe vakken."

Annemarie Schaerlaekens: "Natuurlijk vind ik het fantastisch dat jonge kinderen zo gemakkelijk talen leren. Toch zet ik mijn vraagtekens bij het huidige idee van tweetalig onderwijs. Veel leerlingen zullen daar inderdaad van profiteren. Maar ik vrees dat misschien wel een kwart van de leerlingen door tweetalig Nederlands-Engels onderwijs echt problemen krijgt."

Taalschrift: Wat zijn precies die problemen?

Annemarie Schaerlaekens: "Over de consequenties van tweetalig onderwijs is het heel moeilijk oordelen, omdat groepen leerlingen die de een of andere vorm van onderwijs gevolgd hebben haast nooit te vergelijken zijn. In elke vorm van onderwijs wordt het aantal leerlingen met een of andere vorm van leerstoornis (dyslexie, dyscalculie, schrijfstoornis, algemene leerstoornis) geschat tussen de tien en twintig procent. Daarnaast zijn er gehoorgestoorden, dysfatische en taalzwakke kinderen. Al deze kinderen hebben al zoveel moeite met het lezen en schrijven van hun eerste taal. En wat te denken van allochtone leerlingen in het onderwijs, die thuis vaak een heel andere taal spreken? Wanneer deze kinderen op school komen, moeten ze dan meteen geconfronteerd worden met bijvoorbeeld én Nederlands én Engels? Dat zal toch vaak de nodige problemen geven. Bovendien wijst recent OESO-onderzoek op Luxemburgse tweetalige scholen uit dat tweetalig onderwijs toch niet zo algemeen gunstig is voor de ontwikkeling van jongere kinderen als men dacht of hoopte. Maar ongetwijfeld is er ook een groot aantal kinderen - de meesten eigenlijk - voor wie tweetalig onderwijs wél haalbaar is. Het grondprobleem is dat een beslissing voor elk kind afzonderlijk er idealiter heel anders zou kunnen uitzien. Beleidsmakers komen zo voor de fundamentele vraag te staan of wij onze kinderen inderdaad nog wel samen wensen op te voeden en te scholen... Naast campagnes voor tweetalige scholen zijn er immers ook campagnes tegen eliteonderwijs."

Klas met allochtone en autochtone leerlingen

Brengt meertalig onderwijs op jonge leeftijd extra problemen mee voor allochtone kinderen?

"Ook moeten we ons afvragen of er in het huidige lagere en middelbare onderwijs wel plaats is voor les in een tweede taal. Het is een feit dat veel docenten - ook op universiteiten en hogescholen - het Engels op zijn zachtst gezegd niet optimaal beheersen. Tevens vraag ik me af hoe die extra Engelse lessen in de overvolle leerprogramma's moeten worden geschoven. Ik zie daar gewoon geen ruimte voor. Welke lessen moeten daarvoor wijken? Men heeft ook ernstige plannen om in het onderwijs meer aandacht te gaan besteden aan lichamelijke opvoeding, drugsopvoeding moet erbij, tandverzorging, verkeer, ecologisch verantwoord leven, noem maar op. Zonder forse uitbreiding van het totale aantal lesuren zie ik gewoon niet in hoe dat allemaal zal lukken."

"Voor mij is het een ideaalbeeld dat een kind dat van de middelbare school komt op zijn minst tweetalig en liefst drietalig is. Er zijn verschillende onderwijsmodellen denkbaar om dat ideaal te bereiken. Al is het niet erg modieus, je kunt gerust denken in een model van ééntalig onderwijs voor kinderen tot tien, elf, twaalf jaar: moedertaal (voor allochtone kinderen: tweede taal) die dan wel goed, levend onderwezen wordt, met aandacht voor taalspel en literatuur. Kinderen kunnen dan leren dat taal leuk en spannend is, je kunt er dingen in doen als dichten, toneelspelen, grapjes maken... Vanaf tien of twaalf jaar kun je dan met onderwijs in de tweede taal en eventueel in de derde taal beginnen. Een ander model is ook mogelijk: vanaf drie jaar, of vijf of zeven kan je kinderen onderdompelen in een tweede taal. Maar dat moet je dan wel consequent volhouden. Dus niet een paar jaartjes Frans of Engels en vervolgens een paar jaar zonder deze talen. Dat werkt niet. Je moet je als school afvragen of je dat consequent volgehouden tweetalig onderwijs waar kunt maken."

Taalschrift: Welk taalbeleid moet de overheid voeren?

Annemarie Schaerlaekens: "De ruimte, en de waardering die aan taal als dusdanig (moedertaal, vreemde talen, oude talen) wordt ingeruimd in het totale onderwijspakket mag absoluut niet meer ingekrompen worden. Dat is de laatste jaren wel gebeurd. Naast ruimte voor communicatieve aspecten houdt dit ook in: ruimte voor literatuur en esthetische aspecten van taal. Het is absoluut contraproductief om in het middelbaar onderwijs de ruimte voor taal alsmaar in te krimpen, en te hopen dat een vage gok naar een veralgemeende tweetaligheid bij kleuters of lagereschoolkinderen de tanende vreemdetalenkennis bij onze adolescenten wel zal opvangen."

"Ook zou ik de overheid op het hart willen drukken om goed de mogelijk negatieve gevolgen van veralgemeend tweetalig onderwijs te bestuderen en onder ogen te zien alvorens er blind mee te gaan experimenteren. Een aantal consequenties, zoals het diversifiëren van groepen kinderen, horen daarbij. Wil de overheid dat wel? Naast de roep om tweetalig kleuteronderwijs is er ook een beweging tegen elitescholen en voor zoveel mogelijk spreiding van allochtone leerlingen in alle scholen. Hoe gaat men dit aan elkaar lijmen?"

"Tevens zou ik de Vlaamse en Nederlandse overheid op het belang van één Nederlandse standaardtaal willen wijzen. Als je kijkt naar de Streefwoordenlijsten van de afgelopen decennia (zie het kader hieronder dat verschijnt als op '» Over krentenbol en gymnastiek' wordt geklikt; redactie Taalschrift), zie je dat het Zuidelijk en Noordelijk Nederlands naar elkaar toegroeien. Dat vind ik een prima ontwikkeling, ook vanuit democratisch oogpunt: binnen en buiten het parlement moeten alle inwoners van een land met elkaar kunnen praten via een alom geaccepteerde standaardtaal."

Taalschrift: Kan een meertalig kind uzelf nog verbazen?

Paula Fikkert: "Ik weet wel dat het een hard feit is, maar toch ben ik erover verbaasd dat jonge kinderen zo snel een taal kunnen verleren of verliezen. Mijn kinderen zijn nu vijf en acht. De oudste is in 1995 geboren in Zwitserland, waar mijn Noorse man en ik toen woonden. Ik sprak Nederlands met haar en met mijn man Noors. Omdat mijn man en ik moesten werken verbleven onze kinderen vier dagen per week in een gastgezin waar alleen maar Zwitserduits werd gesproken. Mijn oudste werd in eerste instantie dus drietalig opgevoed. Het Noors viel al vlug af, simpelweg omdat mijn man in die tijd te weinig thuis was. Maar toen ze 4 jaar was, sprak ze vloeiend Nederlands én Zwitserduits. Ze was echt tweetalig. In 1999 verhuisden we naar Nederland. Ik wist als kindertaalonderzoeker natuurlijk wel dat kinderen een verworven taal heel snel verliezen als die uit hun omgeving verdwijnt. Maar dat het taalverlies zo snel ging als bij mijn dochter heeft mij toch nog verbaasd. Nadat we een half jaar in Nederland woonden zijn we een paar weken terug gegaan naar Zwitserland en dat gastgezin. Mijn dochter kon het Zwitserduits nog wel verstaan, maar het spreken verliep heel moeizaam. Alle Zwitserduitse klanken kregen in haar mond een zwaar Nederlands accent. Nu verstaat ze Zwitserduits zelfs niet meer! Als kinderen op jonge leeftijd een tweede taal leren, dan moeten ze veelvuldig met die taal geconfronteerd blijven worden. Anders kieperen ze de vergaarde kennis van die taal zo, soms dus al binnen enkele maanden, overboord."

Annemarie Schaerlaekens: "Over meertaligheid en taalontwikkeling is het laatste woord zeker nog niet gezegd. Ik stel me nog dagelijks vragen. Een kind hoort allerlei taalvormen, allerlei 'input' uit zijn omgeving. Als het spreekt zorgt het voor 'output'. Waar ik meer over zou willen weten is, hoe een kind zijn eigen output analyseert. Hoe gebruikt het zijn eigen output als input en wat doet het ermee? Hoort het kind zijn eigen fouten, of hoort het die niet? Verder zou ik meer willen weten over fluisteren. Mijn kleinkind van 14 maanden begon net een beetje met praten. En ineens begon het te fluisteren. Brabbelaars fluisteren soms ook. Waarom?"

» Over krentenbol en gymnastiek. Annemarie Schaerlaekens over de "Streefwoordenlijst voor zesjarigen"

In 1999 was prof. Annemarie Schaerlaekens een van de auteurs van de "Streefwoordenlijst voor zesjarigen". Deze lijst somt 5689 woorden op die de meeste Nederlandse en Vlaamse kinderen kennen als ze zes jaar oud zijn. "De eerste Lijst verscheen in 1969", vertelt Schaerlaekens. "De tweede publiceerden we in 1981 en de derde, meest recente, in 1999. Bij elk woord wordt met getallen tussen 0 en 100 aangegeven hoe gekend dat woord in Nederland en Vlaanderen is. Woorden als 'flapdrol', 'krentenbol', 'nieuwjaarsbrief', 'gymnastiek' en 'turnen' worden in Vlaanderen en Nederland heel anders of zelfs niet gebruikt. Een Nederlands kind zal over een 'kopje en een schotel(tje)' spreken, terwijl een Vlaams kind 'tas en teloor(ke)' of 'tas en bordje' zal zeggen."
 
Voor wie is die Streefwoordenlijst bedoeld?
 
Schaerlaekens: "De Streefwoordenlijst is een wetenschappelijk apparaat, een hulpmiddel voor specialisten. De lijst is dus niet bedoeld voor ouders. Ik zeg dat nadrukkelijk, omdat het zeker niet de bedoeling is dat ouders die bijna zesduizend woorden er bij hun vijf- en zesjarige kinderen gaan instampen. Dat werkt niet. Kinderen van die leeftijd krijgen wekelijks vele tienduizenden woorden aangeboden en daar pikken ze zelf, spontaan, woorden uit. Aan bewust woorden leren zijn ze nog lang niet toe. De Lijst is dus bedoeld voor specialisten die zich met taal bezighouden. Bijvoorbeeld psychologen die taaltests voor zesjarigen samenstellen. Voor hen is het belangrijk te weten welke woorden in Vlaanderen en Nederland worden gebruikt. Als een taaltester een kind een kopje voorhoudt en aan het kind vraagt dat voorwerp te benoemen, dan mag die onderzoeker het natuurlijk niet fout rekenen als het kind daar 'tas' tegen zegt. De Streefwoordenlijst is daarbij een heel nuttig apparaat."
 
Vanwaar dan de benaming "Streefwoordenlijst"?
 
Schaerlaekens: "Eerlijk gezegd was ik niet zo gelukkig met de term 'Streefwoordenlijst'. Dat klinkt zo dwingend, zo voorschrijvend. Maar we hebben de term in 1999 toch gehandhaafd, o.a. voor de continuïteit. In 1969 en 1981 bestond er immers al een vergelijkbare Streefwoordenlijst. Dan ga je die naam niet zomaar veranderen. In 1969 was men gefocust op taalverschillen tussen verschillende sociale klassen. Men ging kinderen uit 'lagere milieus' de woordenschat onderwijzen die in de Lijst werd beschreven. Zo hoopte men de sociale verschillen tussen de verschillende milieus te kunnen overbruggen. Nu weten we zeker dat die gedachte incorrect is. Als je die Streefwoordenlijsten uit 1969, 1981 en 1999 naast elkaar legt, is het interessant om te zien dat in de loop der jaren de verschillen tussen de Vlaamse en de Nederlandse woordenschat van zesjarigen sterk zijn afgenomen."


Deze reportage is het tweede deel van een dubbelinterview met kindertaalexperts Paula Fikkert en Annemarie Schaerlaekens. Het eerste deel van het dubbelinterview, getiteld "Baby's leren spreken in de moederbuik", verscheen in september 2003 in Taalschrift.

Download

� Dit artikel als PDF (0.28 MB)

Literatuur:

» Schaerlaekens, Annemarie. 'Bilingualism in children: An introduction'. In: Psychologica Belgica, 1998, vol 38(3-4), 129-148.
» Schaerlaekens, Annemarie, Dolf Kohnstamm & Maryline Lejaegere. Streeflijst woordenschat voor 6-jarigen. Derde herziene versie. Gebaseerd op nieuw onderzoek in Nederland en België. Lisse, Swets & Zeitlinger, 1999, ISBN 9026515723.
» Verrips, Maaike, Jeroen Aarssen & Paula Fikkert. Oetsiekoetsie. De meest gestelde vragen over kindertaal en meertalig opvoeden. Utrecht/Antwerpen, Kosmos-Z&K Uitgevers, 2001, ISBN 9021595206. (Er is in nauwe samenwerking met Maaike Verrips ook een vierdelige tv-serie 'Oetsiekoetsie' gemaakt door TV Dits en de NPS, uitgezonden op 27 en 28 december 2001 en 3 en 4 januari 2002. De videobanden van die serie zijn te bestellen via http://www.idtv-dits.nl/nl/algemeen/distrib.html).

archief





print pagina

Door het gebruik van stijlbladen is geen aparte 'print pagina' nodig. Gebruik de 'print' functie van uw browser.



tekstgroottekleinmiddelgroot