home > reportage > Linde van den Bosch nieuwe baas Taalunie

reportage

Linde van den Bosch nieuwe baas Taalunie

Interview: Jan T’Sas; foto’s: Nederlandse Taalunie - 21/11/04

Ze werkte bij de onderwijsinspectie en pendelde al een paar keer over en weer tussen de Nederlandse Taalunie en het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito). Op 1 november 2004 is ze Koen Jaspaert opgevolgd als de nieuwe baas van de Taalunie. Haar inspiratie haalt ze onder andere uit Pamuk en Haasse, haar enthousiasme uit zichzelf. Wat wordt de Nederlandse Taalunie onder leiding van de nieuwe algemeen secretaris Linde van den Bosch (42)?

“De kranten schrijven enkel over de Taalunie als de spelling verandert. Dat kan anders.”

U pendelde al een paar keer tussen het Cito en de Taalunie, in telkens meer verantwoordelijke functies. Deze kans kon u dus niet laten voorbijgaan?

Linde van den Bosch: “Ik ga al jaren voor professionele groei en dan was het ook logisch dat ik me voor deze functie kandidaat zou stellen. Maar dat ik terugkeer naar de Taalunie heeft vooral te maken met mijn algemene belangstelling voor taal en onderwijs.”

Welke accenten wil u zelf leggen in uw beleid?

“Wat me erg aanspreekt in de huidige koers van de Taalunie is dat zij de taalgebruiker centraal stelt. De instrumentele visie, zoals dat heet, en die wil ik graag voortzetten. Ik stel vast dat er al heel wat gebeurt voor de taalgebruiker, denk maar aan het Taalunieversum, de cursussen voor leerkrachten in het buitenland, de boekenzoeker... Ook die producten zie ik graag verder ontwikkeld. Maar de vragen waar ik een duidelijker antwoord op wil zijn: hoe vertrouwd is de taalgebruiker met al die diensten? Heeft hij er wat aan? Wat ontbreekt...? Daarom wil ik graag marktonderzoek en feedbackoperaties organiseren. Daarnaast wil ik de rode draden vangen die doorheen de domeinen gaan. Ten slotte denk ik dat communicatie meer aandacht mag krijgen.”

Bedoelt u daarmee: meer ‘Nederlandse Taalunie’ in het televisiejournaal?

Linde van den Bosch: “Nee. Om het in communicatietermen uit te drukken: de zender hoeft echt niet centraal te staan als haar realisaties de pers halen. Het is niet omdat een school uit Gent of Arnhem de Taalunie Onderwijsprijs wint, dat de media bol moeten staan van de Nederlandse Taalunie als organisator. Maar de Taalunie mag wel wat meer de pers halen. Net zoals het Cito enkel in het nieuws komt met de Eindtoets Basisonderwijs, schrijven de kranten enkel over de Taalunie als de spelling verandert. De marktonderzoeken moeten ons – en de journalisten – relevant cijfermateriaal geven. Daarnaast hoeft de zender, de Taalunie dus, ook niet altijd in de schaduw te staan. Vooral in het brede veld hoor ik wel eens de vraag wat die Taalunie allemaal doet. Dat mag dan ook zichtbaarder worden.”

U zegt dat het internationale karakter van de Taalunie u aanspreekt. Zelf bent u Nederlandse. Hoe goed kent u Vlaanderen?

Linde van den Bosch: “Ik was al projectleider onderwijs bij de Taalunie en dus had ik er geregeld professionele contacten. Daarnaast werkte ik bijvoorbeeld mee aan het literaire project de Jonge Gouden Uil, de huidige Inktaap, en de ondersteuning van de terminologie.”

Onder uw voorganger, Koen Jaspaert, sloot Suriname zich aan bij de unie. Mogen we onder uw leiding Zuid-Afrika verwachten?

Linde van den Bosch: “De situatie in Zuid-Afrika is natuurlijk anders dan in Suriname. Zo is het Nederlands in Suriname de officiële taal van bestuur en onderwijs. Maar met Zuid-Afrika zijn er ook heel wat contacten, zoals voor de neerlandistiek in het hoger onderwijs. Daarnaast bereiden we samenwerking voor rond taal- en spraaktechnologie. Ik zou zeker de banden nog willen versterken.”

Streamertekst: “Sterkere banden met Zuid-Afrika”

Het Vlaamse onderwijs zit anders in elkaar dan het Nederlandse. Een van de grote verschillen is dat Nederland centrale toetsing kent en Vlaanderen niet. Hoe kijkt u daar tegenaan?

Linde van den Bosch: “Natuurlijk hebben Nederland en Vlaanderen hun eigen verantwoordelijkheid bij het organiseren van onderwijs. Daar hoeft de Taalunie niet in tussen te komen. Maar rond het Nederlands moeten we zeker kunnen samenwerken. Ik zie er bijvoorbeeld echt de zin niet van in dat we allebei apart zouden werken rond Nederlands als Tweede Taal. De problemen en vraagstukken waar we op dat terrein tegenaan lopen, verschillen nauwelijks. Daarom zou ik de expertise van beide taalgemeenschappen nog meer samenbrengen. Dat gebeurt overigens nu ook al. Denk maar aan het taalforum rond taalachterstanden, de brochure lerarencompetenties en de Vlaams-Nederlandse uitwisselingen tussen leerkrachten.”

Leerkrachten kijken met heimwee terug naar de zogenaamde methodeconferenties, studiedagen over onderwerpen zoals woordenschat en taalbeschouwing. Komen ze terug?

Linde van den Bosch: “Het is zeker niet mijn bedoeling ze geïsoleerd herin te voeren. Als uit de lijnen van ons beleid blijkt dat ze opnieuw nodig of wenselijk zijn, dan komen ze terug. Vergeet niet dat intussen al heel wat inzichten rond taalonderwijs zijn verzameld en naar buiten gebracht via het Taalunieversum en de Onderwijsprijs.”

Wat mogen we verwachten binnen het domein Letteren?

Linde van den Bosch: “Daar wil ik me eerst nog wat in inwerken. Een meerwaarde realiseren voor zowel Vlaanderen als Nederland is het algemene doel. Nu al stimuleert de Taalunie de Nederlands-Vlaamse dialoog over het beleid voor literatuur en lezen, werkt ze aan gezamenlijke informatie- en mediatievoorzieningen en aan meer uitwisseling tussen Nederlanders en Vlamingen rond literatuur en lezen.”

Het evaluatierapport over de Nederlandse Taalunie, dat begin dit jaar verscheen, vindt dat de Taalunie meer aandacht moet besteden aan de positie van het Nederlands in Europa.

Linde van den Bosch: “Via Efnil, de Europese Federatie van Nationale Taalinstellingen, zijn we sterk bezig met meertaligheid in Europa. Het is een platform voor samenwerking tussen taalbeleidsinstanties en taalinstituten binnen de Europese Unie. De taalmonitor moet ons zicht doen krijgen op de verschillende taalsituaties. We willen weten in hoever talen wettelijk verankerd zijn, welke evoluties er plaatsvinden.”

“Vooral in het brede veld hoor ik wel eens de vraag wat die Taalunie allemaal doet.”

Nog volgens de evaluatoren moet de Taalunie zelf meer standpunten innemen, bijvoorbeeld over de globalisering en de consequenties daarvan voor minderheidstalen als het Nederlands.

Linde van den Bosch: “Ik weet niet of de Nederlandse Taalunie zomaar eigen standpunten in de pers mag gooien. Vergeet niet dat de Unie staat voor een beleid dat door de Nederlandse en Vlaamse ministers wordt uitgestippeld. Standpunten die het Algemeen Secretariaat van de Taalunie naar buiten brengt, moeten in dat beleid passen. Wel vind ik dat de Taalunie de verschillende standpunten die over een onderwerp leven duidelijk moeten tonen en de brede discussie ondersteunen. Daar hebben we een rol in te spelen. Neem bijvoorbeeld het idee van meer Engels in het basisonderwijs. Prompt schreeuwen alle media het uit dat het Engels het Nederlands gaat verdringen. Onzin natuurlijk, een typisch voorbeeld van eenzijdige berichtgeving. Maar het debat over andere talen in het basisonderwijs moet wel worden gevoerd. Dat kan de Taalunie helpen sturen. In die zin ondersteunt de Taalunie de voorbereiding van het beleid, de uitvoering en de verklaring ervan.”

Ten slotte suggereert het rapport dat de Taalunie niet enkel in Den Haag zou moeten zetelen maar ook in Brussel.

Linde van den Bosch: “De Taalunie moet veel aanwezig en zichtbaar zijn in zowel Vlaanderen als Nederland. Waar mogelijk moeten we bijvoorbeeld zeker ook goede contacten behouden met het Vlaams-Nederlands Huis in Brussel. Maar de werkzaamheden van de Taalunie vragen om nauwe samenwerking en afstemming tussen de medewerkers onderling. Dan is het goed dat je een gezamenlijke uitvalsbasis hebt. Die ligt in Den Haag. Overigens ligt Den Haag in geografisch opzicht helemaal niet zo ongunstig in het Nederlandse Taalgebied.”

Een uitsmijter: wat doet de nieuwe baas van de Taalunie als ze niet werkt?

Linde van den Bosch: “Wat ze ook al deed in haar vorige jobs. Veel lezen. Ik sta op en ga slapen met een boek. Dat zou allicht minder zijn mocht ik ook nog kinderen hebben, maar dat is niet het geval.”

Een Amerikaans wetenschapper zei ooit dat hij tijdens zijn vakantie science fiction literatuur leest om inspiratie op te doen. Wat leest Linde van den Bosch?

Linde van den Bosch: “Science fiction is mijn genre niet, maar ik lees graag romans waarin ik volledig op kan gaan of waarin ik me met de hoofdfiguur kan identificeren. ‘Ik heet Karmozijn’ van Orhan Pamuk is één van mijn recente favorieten. ‘Het Woud der Verwachting’ van Hella Haasse heb ik pas ook met plezier herlezen.”

» (Kadertekst 1:) Wie is Linde van den Bosch?

In aansluiting op haar studies Taal- en literatuurwetenschap (Tilburg) en Onderwijskunde (Utrecht) is Linde van den Bosch al heel haar loopbaan actief op het terrein van de Nederlandse taal en het onderwijs. Zowel ontwikkeling, beleid als management maken deel uit van de functies die zij vervult. Zo staat zij mee aan de wieg van de Staatsexamens Nederlands als tweede taal. Van 1993 tot eind 1997 is ze werkzaam bij de Nederlandse Taalunie. Ze houdt zich daar vooral bezig met het onderwijs in en van het Nederlands binnen het taalgebied. Als inspecteur verwerft zij ook inzicht in de praktijk van het onderwijs. De jongste jaren geeft zij leiding aan de unit primair en voortgezet onderwijs van de Citogroep. De vraag van de scholen, kwaliteitszorg, doorlopende leerlijnen en ICT zijn daar belangrijke speerpunten van haar beleid. Onder andere als lid van het Platform Onderwijs Nederlands en het Taalforum is zij al die tijd betrokken bij activiteiten van de Taalunie. Linde van den Bosch is 42 jaar oud, heeft een man en geen kinderen.

» (Kadertekst 2:) Wat is het Cito?

De Citogroep, het vroegere Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling, ontwikkelt standaardtesten, examens en examensystemen ontwikkelt voor het basisonderwijs en de centrale examens voor de Nederlandse scholen voor voortgezet (secundair) onderwijs. Via het Cito-leerlingvolgsysteem kan men resultaten van een individuele school vergelijken met landelijke gemiddelden. De Citogroep meet (leer)prestaties om leerlingen en cursisten enerzijds en onderwijsleerprocessen en onderwijssystemen anderzijds te beoordelen. Naast toetsen ontwikkelen en aanbieden, ondersteunt de Citogroep organisaties en onderwijsgevenden met advies, training en cursussen op het gebied van toetsing en evaluatie. dat onder meer de Eindtoets Basisonderwijs opstelt.

Een verklaring van meer dan 200 Vlaamse en Nederlandse onderwijstermen vindt u op http://taalunieversum.org/onderwijs/termen/c/

archief





print pagina

Door het gebruik van stijlbladen is geen aparte 'print pagina' nodig. Gebruik de 'print' functie van uw browser.



tekstgroottekleinmiddelgroot