Steeds minder mensen zeggen ‘u’Tekst en foto’s: Ben Salemans; cartoon: Dirk Vercampt - 15/07/05Leerlingen die hun leraren tutoyeren zijn onbeleefd, vindt premier Balkenende. “Met beleefdheid en vertrouwelijkheid hebben u en jij tegenwoordig steeds minder te maken”, reageert dr. Hanny Vermaas. In 2002 promoveerde ze op een onderzoek over Nederlandse aanspreekvormen. Klopt het dat u op het punt staat te verdwijnen? Een interview over u en jij. Wanneer zeggen we anno 2005 ‘u’ en wanneer ‘jij’? Hanny Vermaas: “Vroeger bepaalden gevoelens van beleefdheid en vertrouwelijkheid of je u of jij zei. Als je beleefd wilde zijn tegenover je gesprekspartner gebruikte je de zogenaamde beleefdheidsvorm u en als je tot uiting wilde brengen dat je een vriendschappelijke of vertrouwelijke band met hem had, zei je jij. Voor mijn promotieonderzoek bracht ik het u- en jij-gebruik van 1500 personen verdeeld over drie generaties in kaart. Al vlug stelde ik vast dat je het gebruik van beide aanspreekvormen niet afdoende kan verklaren met criteria (of: dimensies) als beleefdheid en vertrouwelijkheid. Hier spelen andere factoren mee.” Als het gebruik van ‘u’ en ‘jij’ tegenwoordig niet meer wordt bepaald door beleefdheid en vertrouwelijkheid, waar hangt hun gebruik dan wel vanaf? Hanny Vermaas: “Vrouwen leggen meer de nadruk op solidariteit dan mannen.” Hanny Vermaas: “Tegenwoordig bepalen status, solidariteit en formaliteit of je u of jij zegt. Met die drie dimensies kon ik de enquêteresultaten optimaal verklaren. In het algemeen vindt de u-zegger dat zijn gesprekspartner een hogere status heeft en voelt hij geen solidariteitsband met hem. Bij de jij-zegger is dat net omgekeerd. In een formele situatie is u het gepaste voornaamwoord. De twee oude dimensies beleefdheid en vertrouwelijkheid zijn niet helemaal verdwenen, maar ze zijn tegenwoordig geen absolute tegenstelling meer en bepalen niet meer het verschil tussen jij en u.” Als ik ‘u’ zeg tegen mijn directeur dan doe ik dat dus niet zozeer uit beleefdheid, maar omdat hij bijvoorbeeld een hogere status heeft. Ben ik zelf ook directeur, dan spreek ik hem aan met ‘jij’ of ‘je’. Hanny Vermaas: “Ja. Status en solidariteit zijn vooral relationeel, gekoppeld aan de onderlinge verhouding van de gesprekspartners. Bij status gaat het om de sociaalmaatschappelijke machtsposities. Er bestaan bijvoorbeeld duidelijke statusverschillen tussen leerlingen en hun leraren, kinderen en hun ouders, werknemers en werkgevers. De leraar, de werkgever, de ouder heeft een hogere status en kan dan ook met u worden aangesproken. Ik zeg wel kàn, want één dimensie hoeft niet doorslaggevend te zijn. De dimensie solidariteit heeft te maken met onderlinge verbondenheid door dezelfde omstandigheden. Als mensen bijvoorbeeld dezelfde interesses hebben, hetzelfde vak uitoefenen of collega’s zijn, zullen zij elkaar vaak met jij aanspreken. Kan je daarmee verklaren waarom politici in het parlement ‘u’ tegen elkaar zeggen, terwijl ze in de wandelgangen jij-en en jou-en? Hanny Vermaas: “Nee, dat heeft met de derde dimensie te maken die ik heb ontdekt in mijn onderzoek: de dimensie formaliteit. Het gaat daarbij niet om de relatie tussen mensen, maar om hun gesprekssituatie. In een formeel gesprek, zoals een sollicitatiegesprek, spreken de gesprekspartners elkaar met u aan. Ook in een politiek debat in de Tweede Kamer gebeurt dat. Maar een minuutje later in de wandelgangen zeggen diezelfde politici jij tegen elkaar. Journalisten spreken mensen die ze interviewen ook meestal aan met u. Daarmee willen ze benadrukken dat het om een serieus, formeel gesprek gaat en dat ze geen enkele behoefte hebben aan solidariteit. Je zou kunnen zeggen dat jij staat voor een hoog solidariteitsgevoel waarbij statusverschillen en formaliteit niet of nauwelijks een rol spelen.” Is er op dat gebied ook een verschil tussen mannen en vrouwen? Hanny Vermaas: “Tegenwoordig nemen vrouwen in informele situaties op het werk eerder het initiatief om te tutoyeren dan mannen. Vrouwen leggen eerder of meer de nadruk op solidariteit dan mannen, terwijl mannen wat meer lijken te hechten aan status. Een vriendin van me zei dat ze haar chirurg tutoyeerde, omdat zij vond dat die chirurg niet moest denken dat hij boven haar stond. Maar die chirurg bleef haar, enigszins tot haar verbazing, met u aanspreken. Ze vergat of besefte niet dat er een statusverschil is tussen haar en de chirurg. Een consult is bovendien een formele situatie. Daarbij past u.” Groeit het gebruik van‘jij’ ten koste van‘u’? Hanny Vermaas: “Ja. Uit mijn onderzoek blijkt dat het gebruik van u is teruggedrongen ten gunste van jij/je. Als je naar paneldiscussies op tv kijkt, merk je dat het onderling ge-jij bijna de overhand krijgt. Blijkbaar hebben er sociaalmaatschappelijke veranderingen plaatsgevonden die de waardering van de drie dimensies hebben beïnvloed. In onze tijd heeft solidariteit de overhand gekregen en worden status en formaliteit minder belangrijk en vaak zelfs ouderwets gevonden. Dan leidt dat volgens mijn theorie vanzelf tot een toename van het gebruik van jij als aanspreekvorm. Ik ben benieuwd hoe de waardering van de drie dimensies zich de komende jaren zal ontwikkelen.” Maar ‘jij’ heeft toch ook zijn tegenstanders? Hanny Vermaas: “Dat klopt. Ik merk dat er Nederlanders zijn die zich afzetten tegen het oprukkende jij in bijvoorbeeld zakelijke gesprekken. Ze vragen zich af wat er eigenlijk mis is met het uitdrukken van statusverschil en waarom gesprekken bij voorkeur informeel moeten zijn. Ik denk niet dat u zal verdwijnen. Soms heb ik er eerlijk gezegd zelf wel behoefte aan om status te voelen of uit te drukken. Tegen mijn arts zeg ik u, omdat ik wil dat hij status heeft en een topper is op een mij totaal vreemd vakgebied. Ik verwacht dat het gebruik van u in het zakelijk verkeer weer zal toenemen. Als mensen zien dat u niet verdwijnt, zullen ze u ook weer meer gaan accepteren. Ik krijg de indruk dat de extreme gelijkheidsgedachte, het solidariteitsgevoel, van de jaren zeventig aan kracht aan het verliezen is, zeker in zakelijke communicatie. Dat zal gevolgen hebben voor de aanspreekvormen.” Heeft het niet vooral met leeftijd te maken? Ik kan me voorstellen dat oudere mensen meer belang hechten aan de aanspreekvorm ‘u’ dan jongere. Hanny Vermaas: “Veel oudere leerkrachten hebben hun leerlingen geleerd dat ze iemand uit beleefdheid met u moeten aanspreken. Maar die oude dimensie van beleefdheid geldt niet meer in het Nederlands dat de meeste mensen tegenwoordig spreken. Knarsetandend horen de oudere docenten aan hoe het in hun oren ‘onbeleefde’ jij oprukt. Ze kunnen of willen niet inzien dat de jij-zeggers helemaal niks onbeleefds bedoelen. De nieuwe ongeschreven regels, die drie nieuwe dimensies status, solidariteit en formaliteit, zijn dus nog niet tot iedereen doorgedrongen. Zeker niet bij de oudere generatie. We zitten in een overgangsfase, die gekenmerkt wordt door botsingen tussen de generaties. De oudere generatie heeft de regel ‘u bij beleefdheid’ ingepompt gekregen, dus die verwachten – ten onrechte dus – dat de jongere generatie die regel ook hanteert.” Is er een verschil in het gebruik van ‘jij’ en ‘u’ in Nederland, Vlaanderen en Suriname? Hanny Vermaas: “In het Surinaams-Nederlands heb ik mij te weinig verdiept om daar iets zinnigs over te kunnen zeggen. Vlaanderen is tegenwoordig wel een belangrijk onderzoeksgebied van mij. De ontwikkelingen in het gebruik van de aanspreekvormen in Vlaanderen lijken wel op die in Nederland, maar ze zijn niet helemaal hetzelfde. Een belangrijk verschil met Nederland is dat in Vlaanderen niet twee, maar drie aanspreekvormen worden gebruikt: jij, u én gij. Het lijkt erop dat in Vlaanderen vooral in de (spontane) spreektaal de drie aanspreekvormen willekeurig door elkaar worden gebruikt: jij, u en gij worden in Vlaanderen gemixt. Dat maakt het observeren van het gebruik van die voornaamwoorden erg lastig. Op de Belgische televisie zie je regelmatig dat in één programma dezelfde persoon met zowel u, jij als gij wordt aangesproken. Er lijkt geen enkele logica achter het gebruik van die drie aanspreekvormen te zitten. Vooral de status van het Vlaamse gij is mij nog onduidelijk. De ene keer is gij synoniem met jij, de andere keer met u. Heel lastig, maar natuurlijk ook heel boeiend. Wel blijkt uit mijn onderzoek dat jongeren in Vlaanderen steeds minder gij zeggen en steeds meer jij.” Over jongeren gesproken, premier Balkenende vindt dat jongeren ‘u’ tegen hun leraren moeten zeggen om respect te tonen. Wat vindt u daarvan? Hanny Vermaas: “Het gebruik van jij rukt in Nederland op onder alle leeftijdscategorieën. Maar bij jongeren het meest. Premier Balkenende vindt het niet passen dat leerlingen leraren met jij of je aanspreken. Begrijpelijk, want leerlingen verkeren op school meestal in een formele situatie waarin de leraren boven hen staan. Daarbij past u. Maar Balkenende doet het voorkomen alsof erg veel leerlingen hun docenten tutoyeren. Dat is een hardnekkig misverstand dat simpelweg niet overeenstemt met de feiten. Uit de grote landelijke enquête die ik hield voor mijn promotieonderzoek blijkt dat een grote meerderheid van de leerlingen, ruim 82 procent, op de middelbare school het heel normaal vindt om u te zeggen tegen leraren. Leerlingen weten heus wel dat het gepast is om u tegen hun docenten te zeggen en doen dat in het algemeen ook. En als ze al jij zeggen tegen docenten, dan bedoelen ze daar niks onbeleefds of beledigends mee.” (Zie ook kader 1.) Geven ouders hun kinderen nog mee dat ze soms ‘u’ moeten zeggen? Hanny Vermaas: “Op de Belgische televisie wordt in één programma dezelfde persoon met zowel u, jij als gij aange- sproken. Waar is de logica?” Hanny Vermaas: “Veel minder dan vroeger. De meeste ouders, uitgezonderd strenggereformeerde ouders, leren hun kinderen dat ze papa en mama en ook wel ooms en tantes met jij kunnen aanspreken. Dat doen ouders omdat ze het belangrijk vinden om uit te drukken dat ze solidair zijn met hun kinderen. Die kinderen hebben heus wel respect voor hun ouders, ooms en tantes. Ze leren van hun ouders dus niet dat jij een aanspreekvorm is waarmee ze minachting of gebrek aan respect kunnen uitdrukken. Kinderen die jij tegen hun ouders zeggen, zijn dus zeker niet onbeleefd! En dan belanden ze op school en dan moeten ze plotseling u tegen hun leraren zeggen omdat dat van respect zou getuigen. Dat is nieuw voor ze, want thuis hebben ze dat niet zo geleerd. Maar ze pikken dat u-zeggen tegen docenten en andere vreemde volwassen wel vlot op. Jongeren weten intuïtief heus wel dat ze in sommige communicatiesituaties beter u kunnen gebruiken. Maar, nogmaals, het past niet meer in deze tijd om te zeggen dat iemand die je en jij zegt onbeleefd is. Mijn onderzoek wijst uit dat mensen dat niet meer zo voelen of bedoelen. De oude dimensie beleefdheid speelt tegenwoordig, zeker bij de jongere generatie en hun ouders, bij de keuze van de aanspreekvormen u en je/jij dus geen rol meer.” Moeten we ook een onderscheid maken tussen het gebruik van ‘je’ en ‘jij’? En hoe zit het met ‘jullie’? Hanny Vermaas: “Het is opmerkelijk dat mensen die beginnen met elkaar te tutoyeren niet meteen jij en jou zeggen, maar voorzichtig beginnen met je. Dat zie je ook in reclameteksten en interviews. De overgang van u naar jij is tamelijk groot. Het onbeklemtoonde je is een soort tussenvorm tussen u en jij/jou. Je is minder confronterend. Als iemand kritiek krijgt op tutoyeren, dan kan die nog altijd wegkomen met het smoesje dat hij met dat je niet jij bedoelde, maar meer het onbepaalde voornaamwoord men. Het is ook opvallend dat mensen veel gemakkelijker jullie gebruiken dan jij. Op televisie zie je vaak dat als mensen twijfelen tussen jij en u ze besluiten om jullie te gebruiken. Jullie lijkt soms wel op een soort tussenvorm tussen jij en u.” Waar richt uw huidige en toekomstige onderzoek zich op? Hanny Vermaas: “Ik zit midden in een enorm onderzoek naar het gebruik van de aanspreekvormen in Vlaanderen, Frankrijk, Duitsland en Spanje. Natuurlijk ben ik benieuwd of en hoe ‘mijn’ drie nieuwe dimensies daar worden gehanteerd bij de keuze voor aanspreekvormen. In Duitsland lijkt het erop dat daar het gebruik van du sterk zal groeien ten koste van Sie. Er gaat daar waarschijnlijk net zo’n proces plaatsvinden als hier in Nederland. Echt heel spannend!”. » Kader 1: U en jij/jou in drie generaties
Bron: J.A.M. Vermaas. Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen. Dissertatie. LOT, 2002. Tabel 38 op blz. 142. » Kader 2: Wat zegt de moderne etiquette?“Bij de keuze tussen u, je of jij als aanspreekvorm speelt de leeftijd van de gesprekspartners geen rol”, zegt Hanny Vermaas. Waarmee hou je dan wel rekening? Je gebruikt u als je een duidelijk statusverschil voelt en/of als de situatie formeel of officieel is. Je gebruikt jij/je als je het gevoel hebt dat je in een informele situatie zit en/of als je denkt dat je gelijkwaardig bent aan je gesprekspartner. » Kader 3: Honderd jaar uHoe oud de aanspreekvormen jij en u zijn? Hanny Vermaas: “Gij en u werden al in de Middeleeuwen gebruikt. Maar let op: u werd in de Middeleeuwen niet als onderwerp gebruikt, maar alleen als lijdend of meewerkend voorwerp. Ze zeiden niet ‘U hebt gelijk’, maar ‘Gij hebt gelijk’, Jij en je, als alternatieven voor gij, stammen uit de zeventiende eeuw en werden aanvankelijk alleen in de Hollandse dialecten gebruikt. Maar hun verspreidingsgebied groeide snel. Pas aan het eind van de negentiende eeuw duikt u vrij regelmatig als onderwerpsvorm op. Je kunt zeggen dat u als onderwerp van de zin pas in de loop van de twintigste eeuw echt is doorgebroken. Het is aardig om te zien dat een schrijver als Multatuli met dat u en de andere aanspreekvormen aan het worstelen was. In het voorwoord van de vijfde druk uit 1880 van zijn toneelstuk ‘De bruid daarboven’ verzuchtte hij dat hij bij de correctie van de drukproeven 'erg gesukkeld' had met de tweede persoon: "'Gy, je, jou, jouw, u', hoe is 't eigenlyk? Ik wasch m'n handen in onkunde." U zoals wij het nu gebruiken is dus een voornaamwoord van ongeveer een eeuw oud.” » Kader 4: Gedwongen afscheid van Hanny VermaasOp 12 juli 2005, haast een maand na dit interview en net voor de publicatie van dit artikel, overleed Hanny Vermaas aan een slepende ziekte. Zij wist dat ze terminaal ziek was. “Het is lastig om te aanvaarden dat ik dit internationaal onderzoek niet zal kunnen afronden”, zei ze aan het eind van het gesprek met Taalschrift, “maar het is niet anders. Ik moet allerlei zaken afronden die ik eigenlijk helemaal niet wil afsluiten. Ik beschouw dit vraaggesprek dan ook als een soort afscheidsinterview. Ik hoop vurig dat anderen mijn onderzoek met ‘mijn’ drie dimensies willen voortzetten en gaan onderzoeken hoe taaluniverseel ze zijn. Die drie dimensies, dat is mijn nalatenschap.” Literatuur» Vermaas, Johanna Aleida Maria. Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw. Proefschrift Leiden. LOT, 2002 Interviews/krantenartikelen rond Hanny Vermaas» Miranda Megens. Zeg maar jij tegen mij want ik heb een hekel aan u. In: Algemeen Dagblad, 31 mei 2005. Download |
|