Herman Brusselmans - De openingszinHerman Brusselmans - 15/08/05Zoals ik ooit al zei – hoewel ik het mij niet herinner – is de taal een machtig instrument. Het interessante aan taal is dat je er veel mee kan uitdrukken, maar als je dat verkiest kan je er ook weinig mee uitdrukken. Wat dondert het. Bovendien is taal geschikt voor verschillende omstandigheden, verdomd als ik geen gelijk heb. Je kan met taal uit de voeten in de kruidenierswinkel, de kerk, de vergaderruimte, de ruimte tout court (gedenk het gelul tussen astronauten en hun begeleiders op aarde), de kerk, het basketbalveld, het bed, het restaurant of de televisiestudio, en dan vergeet ik er allicht nog een paar. Wat ik persoonlijk ondervonden heb is dat je met taal ook boeken kan schrijven, volgens sommigen zelfs de slechtste boeken in de Nederlandstalige literatuur. Ik ben daar behoorlijk trots op, want de meeste andere mensen kunnen die boeken niét schrijven. Ze proberen het wel, doch falen te allen kante. Het is duidelijk dat mijn boeken zich onderscheiden van andere boeken omdat ik de taal op een bijkans unieke manier bij het nekvel grijp, over m’n schouder gooi, haar opnieuw van de grond raap, haar een paar fikse meppen in de onderbuik geef en haar dan op zo’n manier op het papier kwak dat ze haar eigen kinderen niet meer zou herkennen. Ik bedoel maar. Overigens schrijf ik nu en dan ook een gedicht met taal, vaak van die heel korte gedichten, want lange gedichten, daar krijg ik letterlijk het heen en weer van. Zelfs figuurlijk. Daarnet schreef ik trouwens nog een kort gedicht, luidende ‘De boer zat op zijn paard/Dat is nu eenmaal zijn aard.’ Het is een prima gedicht, dat ik dan ook zal opsturen naar de gedichtenwedstrijd uitgeschreven door het Wondelgemse tijdschrift De rotgans, een cultureel periodiek dat zich vooral richt op het platteland en de bewoners daarvan. Maar je kan zeiken over taal wat je wil, in de eerste plaats is het natuurlijk het ideale middel om de liefde glans te geven. Woorden zijn als kussen die je gerust zoenen kan noemen. Zo is het nu eenmaal. Een vrouw versieren is allesbehalve moeilijk zolang je een goeie babbel uit je bek vermag te krijgen. Niet onbelangrijk daarbij is de openingszin. Ik pleit bij deze dan ook voor uitgerekend de openingszin. Hoeveel relaties zijn niet al afgeketst op die welbepaalde openingszin? Ik zal het je exact zeggen: ontelbare. Daarom zal ik thans in enkele regels uit de doeken doen wat je kan aanvangen met een prima openingszin. Ik put hierbij uit mijn eigen ervaringen, want zoals jullie weten is de befaamde auteur Herman Brusselmans uiteraard een vrouwenversierder van de eerste rang. Dat gaat niet altijd over rozen. Hoe gek het mag klinken, er zijn vrouwen die niet meteen wegzwijmelen als Herman Brusselmans de kamer binnenkomt. Ik neem hen dat vaak kwalijk. En meestal zet ik hen op hun plaats met een openingszin die hen een ander toontje doet zingen. Zo zei ik laatst tegen een meisje, dat ik had gezien in een bar in Waarloos, een dorp van heb ik je daar in de buurt van Gent: ‘Goeieavond, kom je hier zelden?’ Je zag haar meteen nadenken met al haar vezels. De vraag ‘Wat bedoelt die eikel daarmee?’ stond meteen op haar gezichtje te lezen. ‘Kom je hier zelden?’ Ja, wat bedoelde ik daar precies mee? Nou, het was aan het meisje om dat uit te vogelen. Op den duur zei ze: ‘Ja, maar vaker kom ik hier niet.’ Dat was voor mij meteen een sein om daarop in te pikken en zo ontspon zich een gesprek dat er later toe leidde dat ik haar een liefdesnacht bezorgde die ze met haar echtgenoot nog nooit had meegemaakt. Je zal zeggen: doe jij het met getrouwde vrouwen? En daar kan ik alleen maar op antwoorden: als ik het al niet zou doen, wie dan wel? Over meisjes gesproken. Niet zo lang geleden ontmoette ik er eentje tijdens een geleide boswandeling. We waren enigszins afgedwaald van de gids en de overige boswandelaars en nadat ik enige mossen had bewonderd zei ik ineens tegen haar: ‘Je lijkt enorm goed op m’n overleden nichtje Marijke.’ Dat is een kanjer van een openingszin en wel hierom: de aandacht van zo’n meisje wordt meteen gewekt door de nieuwsgierigheid omtrent het overlijden van Marijke. Zo jong en nu al van ons heengegaan, denkt ze, hoe zou dat komen? Daar wil ik het fijne van weten. En voor je het weet heb je contact. De pest is wel dat je een verhaal uit je duim moet zuigen over je onfortuinlijke nichtje Marijke. Ik heb helemaal geen nichtje Marijke. Ik heb alleen een neef Eddie en die leeft nog altijd en is directeur van Rifle Jeans & Jackets regio Vlaams-Brabant. Het wordt overigens tijd dat ik ‘m nog ‘ns bel, het is maanden geleden dat we elkaar gesproken hebben en het blijft tenslotte familie. ‘Wel,’ zei ik tegen het meisje in dat bos, ‘Marijke was een prachtige jonge vrouw die helaas onder een vrachtwagen met strijkijzers is gekomen. Het was een vrachtwagen uit Polen en die kwam hier dertien ton strijkijzers van Philips leveren. Zoals je weet of niet weet laat Philips z’n goederen tegenwoordig fabriceren in lageloonlanden. Enfin, Marijke wilde op haar fiets naar rechts en die vrachtwagen wilde naar links en ik moet er geen tekening bijmaken wie onder wiens wielen terechtkwam. Nog even lichtten haar ogen op en toen sprak ze haar laatste woorden tegen een toevallige omstaander. “Doe de groeten aan neef Herman,” zo luidden die laatste woorden, want we waren heel close.’ Het meisje in het bos stond ondertussen te huilen van ontroering. We verlieten samen de gezamenlijke wandeling en even later kon je ons aantreffen in een pittoresk hotelletje in Sint Martens Latem, waar ik haar de finesses van de lichamelijke liefde bijbracht op de wijze die zo typisch is voor de gerenommeerde minnaar die ik immers ben. Je kan het ook harder spelen, onder het motto dat het niet altijd soft hoeft te zijn. Anderhalve week geleden spotte ik een meisje in de supermarkt, waar we in hetzelfde rayon op zoek waren naar een lekkere biefstuk. Zonder nu en dan m’n biefstukje ben ik namelijk nergens. Welnu, het meisje was een blonde stoot bij wie de fluwelen handschoen niet nodig was, dat zag je zo aan haar franke muiltje en haar bijzonder offensieve lichaamshouding. Ik greep naar een biefstuk, gooide die in m’n kar, richtte m’n ogen op haar en uitte – onder het motto dat je niet altíjd origineel uit de hoek moet komen – de klassieke openingszin: ‘Is dat fraaie stel borsten van jou of van de dokter?’ We leven in de eeuw van de verfraaiende chirurgie en daar hoeven we voor mijn part geen doekjes om te winden. Ze staarde mij aan met haar ijsblauwe ogen en zei: ‘Van de dokter. Maar als je wil zijn ze binnen het uur ook van jou.’ Dat liet ik me geen twee keer zeggen, in die zin dat we onze kar achterlieten en even later in een taxi zaten op weg naar de Papegaaistraat, waar ze klaarblijkelijk haar flatje had. M’n biefstukje verorberde ik de dag daarna. Waar ik heen wil is dat het belangrijkste verkeer ter wereld, dat tussen man en vrouw, zeer wel gebaat is bij een constructief gebruik van taal. Nu wil het toeval dat ik daarover een heel boek aan het schrijven ben, getiteld Heb ik wat van je aan, trut?, waarin een prominent hoofdstuk gewijd is aan de openingszin. Ik kan mijn lezers dit boek van harte aanbevelen. Het is niet voor niks geschreven door de befaamde auteur Herman Brusselmans, de onwrikbare behoeder van taal en liefde. --- Noot van de redactie: de afgebeelde foto is met toestemming van Herman Brusselmans overgenomen van de website www.brusselmans.be. ----- Download |
|