Suriname moet Sranantongo in de klas omarmen

Column
Pieter Van Maele

Het Nederlands lijkt op zijn retour in de gezinnen van Suriname, een land met meer dan twintig talen. Toch is het vooralsnog de enige officiële voertaal, dus ook in het onderwijs. En precies daarover struikelen veel te veel kinderen. In welke taal moeten we dan onderwijs geven? Journalist Pieter Van Maele opent de discussie.

Het mag best bijzonder heten dat Suriname, waar meer dan twintig talen gesproken worden, nog steeds het Nederlands als enige officiële taal heeft. Al zorgt dat ook voor enkele grote uitdagingen. Wat bijvoorbeeld te doen met die meertaligheid in het openbaar onderwijs?

Naar de letter van de wet mag in Suriname enkel in het Nederlands worden onderwezen. Alleen blijkt uit een onderzoek uit 2010 dat bijna een derde van de inwoners thuis amper Nederlands spreekt. Vooral buiten hoofdstad Paramaribo worden vaak talen gesproken met wortels in India, Indonesië of West-Afrika. Een gevolg van de ooit levendige handel in Afrikaanse slaven en Aziatische contractarbeiders naar de voormalige Nederlandse kolonie.

In het binnenland van de jonge Zuid-Amerikaanse republiek loopt het gebruik van Nederlands als thuistaal zelfs terug tot amper een kwart van de gezinnen. De kans is daardoor groot dat heel wat kinderen, die thuis Saramaccaans, Sranantongo of Aukaans spreken, op school aankijken tegen een taalbarrière. Wanneer het Nederlands om te beginnen al een uitdaging is, dan wordt het pas helemaal moeilijk om in die taal rekensommen te maken, of de geschiedenis van jouw eigen land te leren.
Tegelijk is het aantal schoolverlaters en zittenblijvers er het hoogst. Liefst de helft van de binnenlandse leerlingen blijft zitten in de eerste klas. Dat is bijna twee keer zo veel als het landelijk gemiddelde. Vooral de vakken Nederlands en rekenen vormen een struikelblok. Twintig procent van de jongeren tussen zes en twaalf gaat er zelfs niet naar school.

Dat komt uiteraard lang niet alleen maar omdat de scholen er moeten vasthouden aan wat voor veel leerlingen een vreemde taal is. Ook culturele, geografische en financiële factoren spelen een belangrijke rol. Toch zou een wettelijke opwaardering van het Sranantongo – dé lingua franca tussen alle bevolkingsgroepen – tot 'hulptaal' het binnenlandse onderwijs flink vooruit kunnen helpen. 
Leerlingen zouden bijvoorbeeld eerst in het Sranantongo uitleg kunnen krijgen over een som, tot ze de rekenoefening echt onder de knie hebben. Eens dat het geval is, kan de rest van de oefeningen zoals vanouds in het Nederlands worden opgelost.

Op heel wat scholen wordt het Sranantongo occasioneel al op die manier ingezet. Een wettelijke erkenning, met daaraan gekoppeld een doordacht taalbeleid, zal ertoe leiden dat dit op een veel structureler manier zal gebeuren. Op die manier kan de Surinaamse meertaligheid  uitgroeien van een taalbarrière naar een verrijking: dankzij een lingua franca leerlingen met een grote verscheidenheid aan achtergronden uiteindelijk in die ene officiële taal van goed onderwijs voorzien.

Dat betekent geenszins dat het Nederlands in de klas overboord moet worden gegooid, zelfs niet in het diepe binnenland. Na de lagere school zijn Surinaamse leerlingen voor vervolgonderwijs bijna uitsluitend aangewezen op Nederlandstalige middelbare scholen in Paramaribo. Wie daarna aan de slag wil bij de overheid, in de media of bij een particulier bedrijf zal bijna altijd gevraagd worden om een goede beheersing van die ene officiële landstaal. Het Nederlands blijft dus ook in Suriname ontzettend belangrijk.