Niets is zo vanzelfsprekend als een verplichte literatuurlijst op school
“Met een flinke literaire bagage staan jongeren sterker in het leven, zowel economisch als psychologisch”, stelt Marita Mathijsen. Daarom hoort een stevige literatuurlijst thuis op elke middelbare school. Maar “leraren moeten hun leerlingen wel zo gek maken dat ze voor hun plezier zelf verder op zoek gaan naar het moois dat de Nederlandse literatuur te bieden heeft.” Hoe denkt u hierover?
Stel dat we leefden in een land waarin de canon een vanzelfsprekende zaak was, waarin scholen nog een natuurlijk gezag hadden en het onderwijs een zaak was van vooral de leraren. Stel dat we met zijn allen zouden vinden dat al wie middelbare school heeft doorlopen, kennis moet hebben gemaakt met de literatuur in de eigen taal. Wat zouden we de leerlingen van de hogere klassen van het vwo (nvdr: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, in Vlaanderen het algemeen secundair onderwijs) dan aan Nederlandse literatuur willen meegeven?
We gaan niet discussiëren over wat literatuur nu eigenlijk is en over wat nu het verschil is tussen hoge en lagere literatuur. We gaan ook geen persoonlijk leesdossier samenstellen, we hebben het niet over het leesplezier. We doen gewoon even dat wat eigenlijk elke leraar Nederlands wil: lekker veel goede boeken lezen met de leerlingen en ze zo gek maken dat ze voor hun plezier zelf verder op zoek gaan naar het moois dat de Nederlandse literatuur te bieden heeft.
In zo’n land zou er een verplichte literatuurlijst zijn, met zo’n vijftig boeken die elke vwo’er gelezen zou moeten hebben. Inderdaad, vijftig verplichte werken, ongeveer tien uit de periode tot en met de 18e eeuw, ongeveer twintig voor de 19e en 20e eeuw tot de Tweede Wereldoorlog, twintig daarna. Daarop zouden de boeken staan waarnaar in gesprekken, kranten, opiniebladen en studies wel eens verwezen wordt, zoals Max Havelaar of De avonden. Verder werken waar wel eens citaten uit aangehaald worden, zoals Op hoop van zegen en Gysbreght van Aemstel, of werken waarin karakters voorkomen als Pieter Stastok en Kees de jongen. Kortom: werken die in het collectieve geheugen van de cultuur in Nederland (en Vlaanderen) een plaats hebben gekregen.
Maar sommige van die werken, bijvoorbeeld van Kluun en Heleen van Royen, wil ik echt niet op de canon voor de scholen, dus moet ik een kwaliteitscriterium invoeren. Elk kwaliteitscriterium is aanvechtbaar, maar ik probeer het toch maar: op de lijst komen boeken die volgens de standaardmening tot de Nederlandse literatuur horen. Dat zijn dan gewoonlijk werken met diepgang, een goede stijl en structuur; werken die voorts een tijdloze problematiek aansnijden of juist een tijdgebonden problematiek die dieper inzicht geeft in een veranderende maatschappij.
Zal zo’n literatuurlijst populair worden? Natuurlijk niet. Wiskunde en gymnastiek zijn ook niet populair en toch betwijfelt niemand het nut van die vakken. Maar het zou niet goed zijn als alle leerlingen collectief met weerzin tegen literatuur van school zouden komen. Zo’n twintig procent van de klas zou er plezier aan moeten beleven. Dat kan alleen maar als de leraar een helpende hand biedt. Door uit te leggen in welke context een boek staat en door interpretaties aan te dragen. Voor historische teksten zouden hertalingen gebruikt mogen worden, eventueel zelfs inkortingen. Op de lijst die de Groningse universiteit ontwikkelt, www.lezenvoordelijst.nl wordt de ingekorte versie van Woutertje Pieterse voorgesteld. Het is even slikken, maar toch - beter zo kennisgemaakt dan nooit kennisgemaakt.
Mijn stelling is: met een verplichte literatuurlijst bereiden we jongeren voor op een maatschappij waarin literatuur meetelt en waarin zíj niet meetellen als ze niet een reservoir aan literaire competentie meegekregen hebben. Het is een kwestie van Darwiniaans overleven: met een flinke literaire bagage staan ze sterker in het leven, zowel economisch als psychologisch.